Chris Yperman (1935-2015) en de noodzakelijkheid van toneel
Begonnen met het publiceren van gedichten en dan een drietal romans en uiteindelijk ook voor het theater beginnen schrijven in een periode waarin vooral de kleine scène in trek was, roept het werk van Chris Yperman (Christiane, weduwe van beeldhouwer Roel D’Haese) die op 7 oktober 2015, op tachtigjarige leeftijd is overleden, nogal wat herinneringen op.
Aanvankelijk publiceerde ze poëzie in het progressieve kunsttijdschrift De Meridiaan (1951-1960). In de romans Een heel klein scheepje (1959), Zon op de weg (1961) en Pour Delphine (1971), is de relatie tussen man en vrouw het hoofdthema, niet direct een rivaliteit tussen man en vrouw, maar een gelijkwaardige toestand van ‘anders zijn’. In zekere zin heeft ze die thematiek verder uitgewerkt in een aantal toneelwerken: Twee dames (1970), Robrecht de Vrome (1973), En ook Bach om half zeven (1975), Pour Delphine (1978, romanbewerking), Matraviata (1985), Jolie Madame (1987), In de Verdure (2000)
Chris Yperman was gefascineerd door het ‘mysterieuze’ dat van toneelspelers uitgaat. In een gesprek met Willem M. Roggeman (°1935) voor De Vlaamse Gids (1987/5), verklaarde ze zich nader en wees er op dat acteurs/actrices slechts bestaan als ze op een scène staan en wat geschreven is een menselijke vorm geven. De taak van een toneelschrijver is volgens haar dan ook een zienswijze duidelijk te maken ondanks het feit dat de tekst ontstaat aan de schrijftafel. De verbeeldingswereld van een schrijver kan zodanig zijn, dat spelers daar iets kunnen mee doen, ook wanneer het een literaire tekst betreft.
Chris Yperman hield er van een poëtische tekst af te leveren: ‘Het eigene van een schrijver is, dat hij de taal zelf uitvindt’ was haar verweer en ze haalde er uitspraken van gerenommeerde schrijvers bij, zoals deze van Jean Cocteau: ‘Een schrijver gebruikt de taal op een manier die men niet voor mogelijk vermoedt’. Daarenboven wees zij op het verschil tussen het gesproken en het geschreven taalgebruik. Dat verschil komt voor in alle talen. De taal uit de dagelijkse omgang, die men dialect noemt, wordt niet geschreven, wat niet belet dat ze in bepaalde stukken, al naar gelang de bedoeling, wel kan gebruikt worden. Maar Chris Yperman betrachtte een poëtische verwoording omdat die voor haar de hoogste trap was die een schrijver op het literaire vlak diende te willen bereiken.
Twee Dames, haar toneeldebuut in 1970, een productie van het Brussels Kamertoneel (in het Paleis voor Schone Kunsten) met Annelies Vaes en Joanna Geldof, in een regie van Senne Rouffaer gecreëerd, was een eenakter die samen met werkjes van Marnix Gijsen en Robbe D’Usmeth onder de titel Trio voor een ‘belangwekkende avond’ (volgens Staf Knop) zorgde. Het stuk ging over twee oudere dames die hun amoureuze herinneringen vertelden. De ene had het over artiesten waar ze mee flirtte, de andere was een liefje geweest van koning Leopold II. Vandaar dat het stuk enig protest uitlokte, in de eerste plaats bij de technici die het een belediging van het koningshuis vonden. Maar uiteindelijk kwam alles terecht dank zij het burleske en surrealistische van de taal die gebruikt werd. Critici vonden deze sprong naar het toneel van Yperman trouwens geen verrassing omdat ze de levendige, vaak humorvolle dialogen kenden uit haar romans.
Ook in het daarop volgende stuk Robrecht de Vrome (1973 in Arca, Gent) is de sfeer grotesk en soms surrealistisch. De historische middeleeuwse vorst Robrecht de Vrome (einde van de 10de eeuw) werd door historici als een onbenullig heerser beschouwd, maar Chris Yperman ontdekte dat hij gedichten schreef en zichzelf een groot dichter noemde en bovendien drie vrouwen had gehad en die context inspireerde haar tot een spel van waarheid en leugen, aanvankelijk als een tegelijk poëtisch en psychologisch gegeven dat in het tweede bedrijf omslaat in een schokkende satire, in de regie van Beukelaers behoorlijk in de verf gezet. In dit tweede deel treedt Constance op, de derde vrouw van Robrecht en in tegenstelling tot Berthe, de tweede vrouw, was Constance wreedaardig en libertijns, een zuiders temperament dat zowel frivoliteit als intriges aanbracht.
In 1978 werd, eveneens in een regie van François Beukelaars de toneelversie (niet helemaal naar de zin van de
geraadpleegde schrijfster, zo bleek achteraf) gecreëerd van de roman Pour Delphine. Beukelaers gaf daarin een andere wending aan het personage van Clarisse, door haar meer op de voorgrond te zetten en van haar een alter ego te maken van Julie, het hoofdpersonage. Zo gauw de roman verschenen was, had Beukelaars al de idee het boek te willen verfilmen, maar bij gebrek aan fondsen moest hij daarvan afzien. Affiniteit van Ypermans boek met de toenmalige Nouveau Cinéma en verfilmd werk van ondermeer Marguerite Duras was er duidelijk. Maar die affiniteit werd niet zozeer door Chris Yperman, dan wel door bepaalde acteurs en de regisseur tijdens de bewerking aangevoeld.De mogelijkheden in de nieuwe ruimte van Arca/Het NET (sinds oktober 1976 in een pakhuis in de St.-Widostraat, achter het Gravensteen) inspireerden ook tot spelen op verschillende niveaus die nagenoeg drievierden van de ruimte in beslag namen.
Als roman werd Pour Delphine al bij verschijnen op ‘gemengde gevoelens’ onthaald. Een broer-zuster-relatie met nog een lesbische verhouding als complement, seks en hysterie, verwarrend door elkaar gevlochten, deze hopeloze tocht door een dodende tuin der lusten (aldus Nic Van Bruggen) was voor critici toch een gelegenheid om er meer dan gewone aandacht aan te besteden. Voor Paul Hardy (in Boekengids, 1972, blz. 244) was die roman niets meer dan een ‘overbeurze vrucht van een doodvermoeide, uitgeputte wereld. Duidelijk beïnvloed door een bepaalde soort Franse literatuur, inzonder Pauline Réage, maar minder helder en nog meer would-be’. Hedwig Speliers merkte aan dat de hele scala van erotische ervaringen te weinig ruimte vond binnen de beperkte verhaalstof. Freudiaans getinte ingrediënten werden in een te versmald, te schematisch en te kunstmatig kader gesitueerd om als dusdanig herkend en herkenbaar te worden. Nic Van Bruggen vond de roman uitstekend passen in het existentialistisch evenbeeld van de generatie die Chris Yperman had voortgebracht. Een mooi boek om intens van te genieten, maar daarom nog geen prettig boek. Wel ‘een boek vol weemoed en eerlijkheid’.
Ook de opvoering van de theaterversie werd gemengd ontvangen. De dialogen waren poëtisch maar ook hermetisch. Opvallend was dat het klimaat waarin het stuk baadde beter aangevoeld werd door de actrices dan door de mannelijke collega’s. Aangezien echter een existentiële levens- en liefdesopvatting in literatuur en theater in Vlaanderen nauwelijks aan bod kwam, kon Pour Delphine gelden als een laattijdige compensatie terwijl die productie meteen een weer aanknopen was met een tijd toen Arca nog Arca was. (R. A., Knack 08.03.1978). Het aspect dat het meest geapprecieerd werd door de kritiek was de uitwerking van het decor (Reinold Poot/Mark van Rampelbergh) dat uitstekend paste bij de ‘wufte verbintenis tussen liefde en verderf’ (Hanny Alkema, NRC-Handelsblad, 05.04.1978).
In 1985 werd Matraviata gecreëerd, een monoloog geschreven voor Greta Van Langendonck (1944-2015) over een demi-mondaine vrouw uit de 19de eeuw die wegkwijnt aan tering. Eigenlijk een bewerking van een tekst uit La Traviata van Dumas/Verdi, met tussendoor biografische elementen uit het leven van Van Langendock. Aanvankelijk had de schrijfster een bewerking met meerdere en hedendaagse personages en toestanden voor ogen. Uiteindelijk bleef het een indringende monoloog van een vrouw die een eigen standpunt verdedigt tegenover de opvattingen van een man.
Voor Frieda Pittoors (nog altijd zowel in Vlaanderen als in Nederland een topactrice) schreef Chris Yperman Jolie Madame (1987), aanvankelijk als monoloog bedoeld, maar regisseur Wim Meeuwissen en choreografe Pauline Daniëls confronteerden Pittoors met een man (Tom Janssen) en een dansende Griekse ‘god’ (Albert J. van der Stel). Het werd ook een muzikaal-plastische dramatische evocatie rond het kinderlijke en het geraffineerde, het spontane en het berekende in liefde en sensualiteit. De titel, Jolie Madame, verwijst naar een Franse parfum en meteen ook naar het vluchtige en onbepaalde van een ontmoeting, een leven, een liefde, en de magie van het theater zelf. Het is een collage van teksten rond erotiek zoals een vrouw die wil beleven om er van te genieten. Esthetiserend wordt een vrouw in zeven taferelen geconfronteerd met zichzelf en haar partner.
In het laatste stuk van Chris Yperman dat ons bekend is, In de Verdfure (2000) wonen vier bejaarden, twee vrouwen en twee mannen, in een huis in het niemandsland tussen Vlaanderen en Frankrijk. Een schemergebied tussen waan en verbeelding, herinnering en realiteit, angst en geborgenheid. Centraal staat een toren die uitsteekt boven het enge souterrain waar het viertal op elkaars lip zit. De kankerende en zwetsende oudjes hebben hun eigenaardige en eigenzinnige trekjes. Ze nemen geen blad voor de mond maar elke kwetsende uitlating wordt onmiddellijk gerelativeerd door een al dan niet grove grap. Vooral de markante feiten uit een ver verleden komen naar boven: de uitstraling van het eens zo mooie lichaam, de eerste liefdeservaring, de Eerste Wereldoorlog, het verhaal hoe honden ooit een aap verslonden. De rode draad is een verhaal van naijver, aftakeling en onvervuld verlangen maar ook van hoop dat Le temps des cerises ooit terugkomt.
Chris Yperman schreef het stuk na het rouwproces omtrent de dood van haar man, de beeldhouwer Roel D’Haese (1921-1996), maar ook vanuit bepaalde herinneringen uit de eigen kindertijd. Het zijn verhalen die in de regie van Johan Petit en Bart Van Nuffelen (in een productie van De Korre, Brugge) een heel bijzondere glans kregen. De geladen humor accentueerde de tragische grondtoon van het stuk. Wat begon als doordeweeks volkstoneel evolueerde naar een haast intieme confrontatie als een tere, doorzichtige huid van verzwegen verdriet en onmacht.
Chris Yperman was een eigenzinnige schrijfster, te weinig bekend en ondergewaardeerd. Haar literaire poëtische bedrijvigheid een tweede stem geven op een podium was voor haar blijkbaar een noodzakelijkheid geworden. Theater heeft echter een kort geheugen. Daarom deze terugblik, tegen het vergeten.