De dingen die voorbijgaan: het verleden laat niet los.
Na De stille kracht, een productie van Toneelgroep Amsterdam (TGA) gaat regisseur Ivo Van Hove door met exploreren van literair werk van Louis Couperus (1863-1923). Deze aristocraat doorbrak op het einde van de negentiende en begin twintigste eeuw de burgerlijke engheid van het Hollands binnenhuisje, in een aantal als naturalistisch gecatalogeerde romans, die kennelijk nog niet gedateerd zijn. In De dingen die voorbijgaan, de roman die als Van oude mensen, de dingen die voorbijgaan in 1906 werd gepubliceerd, heeft hij het niet, zoals in De stille kracht, over problemen die de expansiedrang van het kolonialisme teweegbrengt, maar veeleer over wat in de beslotenheid van een huwelijk gebeurt en wat men er als familielid ziet of liever niet wil zien.
Ivo Van Hove (°1958) is op een eigen manier begaan met actueel menselijk gedrag en drama. Hij vindt inspiratie in uiteenlopende bronnen om op een kunstzinnige manier een eigentijdse problematiek duidelijk te maken. Dat hij daarom ook grasduint in de literatuur is mooi meegenomen. Met De stille kracht en De dingen die voorbijgaan haalt hij meteen een ten onrechte vergeten auteur uit de vergetelheid.
Over Louis Couperus werd onder meer in 1987 door Frédéric Bastet een biografie gepubliceerd terwijl in 2001 in Den Haag een opmerkelijke tentoonstelling werd opgezet over Elisabeth Baud, nicht én levensgezellin van de schrijver. Ze trouwden in 1891 en de homoseksuele Louis Couperus gaf te kennen dat hij wel wilde liefhebben maar ‘met liefkozingen zonder wellust, met zoenen van ziel’. In verschillende geschriften heeft Couperus op die liefde zonder passie gezinspeeld en Elisabeth Baud, die ook literair bezig was, zag het als haar taak en bewijs van wederliefde, haar partner voortdurend te stimuleren als auteur en hem te beschermen tegen eventuele gevolgen van depressie als gevolg van zijn seksuele geaardheid en impotentie. Ook Elisabeth was wel eens depressief door het besef voor altijd kinderloos te blijven. Het zijn de pogingen om onuitsprekelijke dingen toch te willen uitdrukken, die het leven van het echtpaar Couperus maar ook de kunst van de schrijver in zijn relatie met zijn beschermengel, interessant maken en nu nog tot almaar nieuwe verwondering en inspiratie aanzetten.
De romans van Couperus zijn, wat stijl betreft, misschien minder aangepast aan het levens- en leesritme van vandaag, maar inhoudelijk zijn ze nog altijd van waarde. Bijaldien herkent Van Hove zich in bepaalde aspecten van het leven en het werk van Couperus en deze ‘ontmoeting’ is dan ook een belangrijke factor in het willen en kunnen realiseren van een bewerking die ten slotte resulteert in een bijzonder aansprekende voorstelling. Herkenning, zij het dan in een andere betekenis, zit ook in de scenische aanpak van de ruimte. Scenograaf Jan Versweyveld plaatst op het einde van de met stoelen afgeboorde diep lopende wachtzaal (wachten op de dood?) een brede spiegel waarin ook het publiek zich kan herkennen. Op die manier ontstaat er contact zowel als contrast van in het zwart aangeklede personages, de stervenden of afgestorvenen, met het publiek, de nog levenden.
De dingen die voorbijgaan is een verhaal van liefde, passie en een doodgezwegen moord. Merkwaardig, als je bedenkt dat het boek meer dan een eeuw geleden geschreven is en verwijst naar familiale en ethische toestanden die men in die periode en in dergelijke hautaine milieus niet naar buiten bracht. Die taboes heeft Couperus in meerdere romans doorbroken, waardoor hij als de grootste schrijver van zijn generatie wordt aangezien.
De dingen die voorbijgaan verwijst eventjes naar het koloniale en postkoloniale verleden van Nederlanders in Nederlands-Indië, een ‘pijnlijke geschiedenis’ waarmee men, voortgaande op recente publicaties en debatten, in Nederland nog lang niet in het reine is. Maar deze geschiedenis wordt overstegen. De voorstelling is scherp gefocust op het stokoude Haagse koppel dat uit Nederlands-Indië is teruggekeerd en nu achtervolgd wordt door hun herinneringen en geweten, waar ze dan ook hun nageslacht mee verontrusten. Grootmama Ottilie (Frieda Pittoors) ontvangt nog geregeld haar ex-minnaar Takma (Gijs Scholten van Achat) met wie ze lange tijd geleden haar echtgenoot heeft vermoord. Ook dokter Roelofsz (Fred Goessens), die eveneens de doodsoorzaak verzwijgt, komt onrustig langs. Na zoveel jaar leven ze nog in een isolement, maar de generaties na Ottilie trachten stilaan het familiegeheim te doorgronden in een poging er van los te komen. Lot (Aus Greidanus jr), de kleinzoon en dertiger en de veel jongere Elly (Abke Haring) geloven dat ze in hun huwelijk het troebele verleden van de familie zullen kunnen vergeten. Naakt, als de onschuld zelve, beleven ze een zuiderse zinnelijke vrijheid, maar na korte tijd verschrompelt de passie tot teder praten en het vrijen verstijft tot burgerlijke opsmuk en etiquette, gebonden (letterlijk elk met een handboei aan) aan trauma en taboe.
Er is niet alleen het indrukwekkende op en af bewegen van een groep spokende stervelingen in deze voorstelling, er is vooral de voortdurende aanwezigheid, tot bijna onder de neus van het publiek, van Ottilie en Takma: Frieda Pittoors zich verwerend en tegelijk verhullend praten met een snijdend stemmetje, fascinerend door haar strakke houding, Gijs Scholten van Achat als de oude man die het allemaal wel weet en bang verlangt naar verlossing. Ze sterven. De slingers die het ritme van het leven symboliseren, vallen stil, maar de tijd blijft hoorbaar tikken. Het verleden laat niet los. Aus Greidanus jr komt als Lot nog terug voor een afscheidswoord waarin hij de nabestaanden tracht te overtuigen dat een huwelijk niet noodzakelijk een fataliteit is. Zijn geloof in en zijn hoop op geluk verdwijnen echter letterlijk in rook.
De dingen die voorbijgaan is een coproductie van de Ruhrtriënnale, Toneelgroep Amsterdam en Het Toneelhuis (Antwerpen). Na de première in het Ruhrgebied (in september; in het Nederlands, met boventiteling onder andere in het Duits), complementeerde Andreas Wilink in zijn recensie in Theater heute, de voorstelling als ‘sober, ernstig; voorzichtig aangebracht, eenvoudig geregisseerd, typisch voor Van Hoves uitgelezen geestelijke aanpak van een op elkaar ingespeeld ensemble zonder praalzucht’.
Gelet op de grote bezetting (16 mensen op de scène!) die deze productie volgens Van Hove vergt (al kon het met minder) is het samenspel inderdaad zeer geslaagd. De live uitgevoerde muziek, een serene begeleiding van solist-componist Harry de Wit, schept een sfeer van ingehouden meeleven. Verder hoeft het eigenlijk niet te worden vermeld dat, benevens de hierboven al genoemde spelers, ook Katelijne Damen, Janni Goslinga, Hugo Koolschijn, Hans Kesting, Bart Slegers, Celia Nufaar, Maria Kraakman, Jip van den Dool en Luca Savazzi, mede talentvol hebben bijgedragen tot de homogeniteit.
De tekstbewerking van Couperus’ roman door Koen Tachelet en dramaturg Peter van Kraaij, doet niets af van de inhoud van het boek noch van de literaire en zeer te genieten taal. Meteen ook een kolfje naar de hand van Ivo Van Hove die vrij spel neemt om nog maar eens in een grote ruimte een langdurige productie te realiseren. Luisterbereidheid en volle aandacht worden ruimschoots beloond.
Info: www.tga.nl of www.toneelhuis.be