Herinneringen aan Tankred Dorst en Hans Fallada.
De wellicht minder bekende toneelauteur en cineast Tankred Dorst is op 1 juni j.l., in Berlijn overleden. Geboren in Oberlind (Thüringen) op 19 december 1925, laat hij een aantal theaterstukken na, waarvoor hij in Duitsland meermaals bekroond werd. Een klein deel van zijn oeuvre is ook in het Nederlands vertaald en werd hier opgevoerd, maar veel verder dan een eerder toevallige ontdekking kwam het niet. Dat is jammer omdat Tankred Dorst al in de jaren zestig van de vorige eeuw een geëngageerd auteur was die in zijn werk politieke, economische en maatschappelijke problemen duidelijk stelde, meteen als een waarschuwing voor de toekomst van die wereld, waarin we nu leven.
Opmerkelijk is ook dat Dorst zich liet inspireren door diverse schrijvers uit Duitsland en andere taalgebieden. Samen met Ursula Ehler (°1940) – zijn vrouw en onafscheidelijke medewerkster – liet hij zich inspireren door romanschrijvers en andere literatoren, waarvan de publicaties dezelfde optiek illustreerden, een optiek die vooral in de jaren zestig beïnvloed werd door studentenrevoltes (denk ook aan Actie Tomaat in Nederland), arbeidersopstand en Praagse Lente. Deze toenmalige politiek-maatschappelijke actualiteit riep vergelijkingen op met wat sedert het bestaan van het mensdom al bestond: het geloof in utopieën en het onherroepelijk mislukken ervan. Dit besef komt in de stukken van Dorst in verschillende geledingen terug, of het nu over mythen gaat of over een intieme liefde tussen een man en een vrouw.
Naar aanleiding van de Internationale Dag van het Theater in 2003, verdedigde Dorst het theater in een korte boodschap:
Theater is niet geschikt voor mensen die zo gekloond of gemanipuleerd zijn dat ze ‘af’’ zijn en geen problemen meer hebben. Theater zal zich altijd weer met leven willen vullen, zolang de mensen de behoefte hebben elkaar te tonen wie ze zijn, wat ze zijn, wie ze niet zijn, wie ze zouden willen zijn.
In de Tweede Wereldoorlog moest Tankred Dorst voortijdig van school om piepjong in dienst te gaan bij de Wehrmacht. Als krijgsgevangene van de geallieerden in België, kwam hij via Engeland in Amerika terecht, waarna hij in 1947 in het inmiddels verdeelde Duitsland terugkeerde. Alhoewel een krijgsgevangene, heeft Dorst zijn verblijf in Amerika altijd als zijn eigenlijke leertijd beschouwd.
Na het voltooien van de secundaire school studeerde Dorst tegelijk Germaanse filologie, Kunstgeschiedenis en Theaterwetenschap. Met componist Wilhelm Killmayer stichtte hij het studentenpoppentheater Das kleine Spiel.
Tankred Dorst is zeer vroeg beginnen schrijven. Op zijn elfde jaar schreef hij een stuk over het invoeren van de aardappel in Pruisen. Critici zagen in het samenbrengen van historische- en voedselgegevens, een opmerkelijk begin. In zijn eigenlijke beginperiode bleek Dorst echter nogal sterk onder de invloed te staan van het absurdisme à la Eugène Ionesco of het existentialisme van J.-P. Sartre. Ook de al te vlotte dialogen van Jean Anouilh of Jean Giraudoux, hadden invloed.
De doorbraak als theaterauteur begon voor Dorst in de jaren zestig. Eerst was er nog een zogezegd parabel-spel: Grosse Schmärede an der Stadtmauer (1961), een dynamisch-theatrale klaagzang waarin een vrouw haar tot soldaat omgevormde man terugeist. Niet alleen de ‘muur’ verwijst naar de verdeeldheid in het toenmalige Duitsland, er is vooral de aanklacht van de vrouw die de onmacht van de kleine burger suggereert. Onder het spottend oog van de muurwachters worden de vrouw en de man gedwongen taferelen uit hun leven te spelen om aldus te bewijzen dat ze werkelijk een paar vormen. In 1985 werd dit stuk, als Voor de muur, vertaling van Jos Verbist, regie van Chris Thijs, op een indringende manier gespeeld door Christine Decock (1949-1999) en Nic Balthazar van het Multatulitheater (Gent), waarmee deze progressieve amateur-toneelgroep onder meer het Gaverjuweel won in Waregem.
Met Toller, Szenen aus einer deutschen Revolution uit 1968 waagt Dorst zich aan een open vorm van politiek geladen toneel door de revolutionairen die na de val van het Duitse Keizerrijk in 1919, in de Beierse Radenrepubliek de touwtjes in handen namen, als naïevelingen, halve garen, over de scène te laten lopen. De ‘socialistische heilstaat’ waaraan heel wat pacifisten zoals de joodse schrijver Ernst Toller (1893-1939) meewerkten, was, tengevolge van een pijnlijke inwendige verdeeldheid van korte duur: van 7 april tot 1 mei 1919. Volgens Dorst wist Toller wel hoe de wereld had moeten zijn, maar was hij te weinig realist en te veel idealist en liep hij in de revolutie rond als een verdwaalde toneelspeler. In 1970 regisseerde Walter Tillemans de Nederlandse vertaling van Toller in de Amsterdamse Stadsschouwburg, een realisatie die mooi aansloot bij de nasleep van de roerige sixties.
Peter Palitzch regisseerde de eerste voorstelling van Toller in 1968 in Stuttgart en voor Tankred Dorst betekende dat ook een steeds nauwer en selectief samenwerken met bekende regisseurs. Uit de samenwerking met onder meer Peter Zadek en hun pogingen om een theater voor een ‘nieuw publiek’ te maken ontstond in 1972 de toneelversie van Kleiner Mann, was nun?, naar een roman van Hans Fallada (1893-1947), een schrijver die eigenlijk Rudolf Ditzen heette en zich in zijn werk vanuit veel eigen bittere ervaringen sterk inlaat met ‘de arme sloeber die telkens weer de verkeerde beslissing neemt’, aldus Anne Folkerstma in de zeer doorwrochte biografie Hans Fallada (2015, Cossee, Amsterdam).
Kleiner Mann, was nun? is het verhaal van de onderbetaalde en vereenzaamde kantoorbediende Pinneberg. Het werd eind 1976 in een vertaling van Jan Christiaens (Kleine man, wat nu?) in een regie van Walter Tillemans een succesproductie in de Antwerpse KNS. Geen melodrama in deze met schlager- en cabaretmuziek aangelengde productie, maar stilaan naar het einde toe pure dramatiek, toegespitst op de grote angst voor de toekomst van de vele Pinnebergs overal rond. De revue-scènes laten zien hoe commercie en show-biz de alledaagse ellende vertalen en munt slaan uit de illusies van een makkelijk te manipuleren massa.
Schrijvers als Dorst en Fallada (en nog anderen) hebben niet enkel de leefsituatie in hun eigen vaderland onder de loep genomen maar de dramatische persoonlijke achtergrond ervan groots overstegen. Dat doet Dorst zeker in Merlin oder Das wüste Land (1981), gebaseerd op de Keltische mythe van de Ridders van de Ronde Tafel en de zoektocht naar de mysterieuze Graal. Dorst nam deze legende te baat om nog maar eens zijn wantrouwen jegens grote ideeën te uiten. Dorst was bang voor mensen die beweren te weten hoe het verder moet met deze wereld. In een gesprek met Peter Kottman in NRC Handelsblad van 30.08.1985, naar aanleiding van Merlijn of ’t Barre Land (vertaling Martin Hartkamp, voor Ro Theater, Rotterdam), zegt Tankred Dorst:
‘Onze wereld is niet meer dan een ruwe steenklomp, aan het oog onttrokken door een dun tapijt van beschaving. Hoewel volgens mij niemand het kwade absoluut nastreeft, geloof ik toch dat de mens in wezen kwaadaardig en gevaarlijk is. Zelfs voor de goedaardige Arthur, zoals Merlin ook beseft, doen goed en kwaad er niet meer toe als het erom gaat een overwinning te behalen. De ideologisch bevlogene zal altijd een voorwendsel vinden, een rechtvaardiging van het kwaad dat hij aanricht’.
In Duitsland werd Tankred Dorst uitgeroepen tot schrijver voor het seizoen 1993-94 en werd Herr Paul beschouwd als hèt stuk van 1994. Blauwe Maandag Cie was er als de kippen bij om met dat stuk, Meneer Paul, in een vertaling van Pjeroo Robjee, in een regie van Johan Dehollander, rond te toeren, met Jan Decleir in de hoofdrol, omringd door Brit Alen, Vic De Wachter, An Miller, Karlijn Sileghem, Eric Van Herreweghe.
Het hoofdthema in Meneer Paul is, dat mensen in staat zijn alles en iedereen tegen te houden en in die vadsigheid onsterfelijk blijken te zijn. De bejaarde Paul en zijn zus vegeteren in een al lang afgedankte zeepfabriek. De nieuwe eigenaar wil daar een moderne wasserij vestigen, maar meneer Paul wil niet weg. Hij wordt afgemaakt maar keert terug. Hij blijkt van alle tijden te zijn.
Sommigen zien in Meneer Paul een toespeling op de Duitse hereniging, anderen zien het stuk als een zoveelste variante op de filosofische vraag ‘zijn of niet-zijn’. Nog anderen zien de zeepfabriek en de enorme kookketels als een concentratiekamp. Wat je ook ziet, die Paul is lui, onverschillig, cynisch, onwillig, een fossiel en subversief. Hij is heel reëel en tegelijk een monster uit een grimmig sprookje. Of is hij een standvastige prins, een in de loop van de geschiedenis gelouterde wijze man, die vasthoudt aan bepaalde utopieën en zich niet uit zijn lood laat slaan door nieuwlichters?
Zoals verschillende personages in de vele werken van Tankred Dorst, waarvan enkele verfilmd of als hoorspel uitgezonden, onsterfelijk blijken, zo is zijn oeuvre in zijn geheel van een tijd-overschrijdende waarde. Zijn leven en werk (en dat van zijn geestesgenoten) is een voortdurend gevecht tegen het vergeten.