Theatermaggezien ®
omdat theater belangrijk is...
ARCHIEF 2000 - 2014

Theater en 1914-1918. Balsem op de open wonden van een blijkbaar honderdjarige oorlog? Een vervolgverhaal.
Bij wijze van proloog: een kijkje op eerdere producties.
20 Mei 2014


Petrus - © Raymond Mallentjer
Op diverse manieren wordt 'den grooten oorlog' herdacht en ook theatermakers zijn van de partij met werk in verschillende disciplines, van muzikaal spektakel ('14-'18, van Studio 100, Frank Van Laeken, Dirk Brossé, Allard Blom) tot Front, een realisatie van regisseur Luk Perceval met teksten uit Im Westen nicht Neues (1929, Erich Maria Remarque), Le Feu (1916, Henri Barbusse) en fragmenten uit frontbrieven van soldaten. Een viertalige coproductie van Thalia Theater Hamburg en NTGent, die na een Europese tournee ook in Gent wordt verwacht.

Een kleine selectie van voorstellingen uit voorbije decennia toont echter aan dat hier en in de omliggende landen, oudere én jonge schrijvers en toneelgezelschappen niet hebben zitten wachten op gedenkdagen om vanuit verschillende hoeken en disciplines met de problematiek rond de Eerste Wereldoorlog bezig te zijn. Oorlog is mensenwerk dat altijd onschuldige slachtoffers maakt en waarvan de gevolgen vele generaties daarna nog voelbaar zijn. Oorlog eindigt nooit. De wonden blijven open. Kan spelen, spreken en tonen, de essentie van toneel, de nooit aflatende pijn verzachten?

Begin jaren zestig werd in Groot-Brittannië de gruwel van de loopgrachten met een zogezegde heldenverering herdacht en zond de BBC soldatenliedjes uit waarvan ironie en bitterheid verloren gingen in het feestrumoer. Groot-Brittannië was ook een van die landen waar men er in 1914 van overtuigd was dat de oorlog van korte duur zou zijn. Een gelegenheid eigenlijk voor wie ondernemend, vaderlandlievend en sportief was, om zich fluitend en met de plunjezak op de rug, in dienst van het land te stellen. Vandaar dat Joan Littlewood (1914-2002), een strijdvaardige dame die in Londen provocerend sociaal-politiek geëngageerd wijktheater maakte, in 1963 samen met muziekproducer en workshopleider Charles Chilton (1917-2013), het geheugen van het officiële Engeland even wilde opfrissen. Dat gebeurde met een musical over die 'verkwikkende' oorlog onder de veelzeggende titel Oh, What a lovely War! Chilton was in 1958 teruggekeerd uit Arras waar hij het graf van zijn in de 'grote' oorlog gesneuvelde vader was gaan zoeken. Hij vond zijn vaders naam terug op een verwaarloosd kerkhof tussen vijfendertigduizend namen van gesneuvelde Britten. Vandaar de scherpe kritische toon die Littlewood en Chilton aansloegen in hun stuk, waarin ze liedjes die de BBC had gebracht afwisselden met hilarische en absurde sketches, gelardeerd met zinspelingen op politieke intriges en met aanklachten op militaire blunders, voor, aan en achter het front. In korte tijd werd dit antimilitaristisch volkstheater niet enkel in Londen een succes, maar evenzeer in New York (Broadway) en daarna in vele landen.

Pas in 1979 bracht het toenmalige Gentse muziektheater Arena er een Vlaamse versie van, in een vertaling en bewerking van Paul Berkenman en een regie van Jaak Van de Velde, met onder anderen een opmerkelijke Werner Kopers. Voor Arena betekende deze musical een flinke stap voorwaarts in een genre, waarmee het gezelschap tot in 1985 met wisselend succes is kunnen doorgaan. Toch was het de Arenaploeg vooral te doen om, tegemoetkomend aan het toenmalig streven naar artistieke authenticiteit, een samenspel van cabaret en show, satire en schrijnende komiek, brutale realiteit en tragiek te brengen, zonder zich te wagen op de gladde paden van improvisatie, clownerie en provocatie, die Littlewood en Clinton eigenlijk betraden.

Opmerkelijk is, dat in wat geschreven, getekend of gezongen werd zowel tijdens als onmiddellijk na de Eerste Wereldoorlog, spot en satire in hoge mate aanwezig waren. Vijftig jaar later was dat al minder het geval. Oh, What a lovely War! mag als een overgangsproductie worden gezien. Na 1963 is als het ware een bezinning waar te nemen. Schrijvers en makers gaan dieper in op het absurde en waanzinnige van de oorlog, stellen meer vragen naar het waarom en naar de verantwoordelijkheid en zijn bekommerd over de gevolgen voor de overlevenden aan beide kanten van het front.

De Eerste Wereldoorlog staat dan ook in veel voorstellingen van de laatste dertig jaar symbool voor de Tweede en de andere zogezegde kleinere oorlogen die daarna kwamen.

Gelet op de sterk geëvolueerde technische middelen waarmee het theater almaar beter is uitgerust, overstijgen de realisaties dan ook makkelijker het realisme en het anekdotische van het gegeven. Een voorbeeld van een hedendaagse aanpak geeft de Nederlandse groep Hotel Modern, met De Grote Oorlog, een samenwerking met geluidstechnicus-componist Arthur Sauer. Na de première in 2002 kwam er een tournee in Europa, Azië en Noord-Amerika en werd de voorstelling meteen gefilmd door televisiezender ARTE.

Op de scène is het front een miniatuurfilmset met potgrond, zaagsel, peterselie en roestige spijkers. Een vaag landschap wordt geleidelijk een giftig slagveld van modder. Een soldaat wordt op de voet gevolgd door een camera. De indringende beelden worden via een groot scherm teruggekaatst naar het publiek, door een sterk inslaande soundtrack begeleid. Fragmenten uit dagboeken en brieven, die soldaten vanuit de loopgraven naar huis stuurden, worden voorgedragen. Het samengaan van beeldende kunst, figurentheater, muziek, video, beweging en woord, staat voor een bijzondere ervaring borg. Op het plateau is te zien hoe de gruwel ontstaat en op het scherm wordt het resultaat getoond. De voorstelling roept gemengde gevoelens op: afschuw voor de verschrikkingen van de oorlog en fascinatie voor de technische realisatie: 'de enige juiste stijl om het onvoorstelbare draagbaar te maken', aldus een recensent. Hotel Modern herneemt nu deze productie.

Men kan zich afvragen hoe toenmalige kunstenaars reageerden op de aanloop tot de Eerste Wereldoorlog en wat er te vinden is in kunstuitingen van rond 1914. Na 1905 was het expressionisme ontstaan als verzet tegen de naturalistische weergave van de werkelijkheid. Een aantal Duitse schrijvers en beeldende kunstenaars zagen de oorlogsdreiging als een mogelijkheid om af te rekenen met wat ze een decadent verleden noemden. Ze haalden inspiratie uit het zogezegd heroïsche van wat er op de slagvelden verondersteld werd te gebeuren. Daar werd verleden jaar in Bonn naar verwezen in de tentoonstelling 1914 – Die Avantgarden im Kampf . 'Wat zou de moderne kunst geweest zijn, zonder de Eerste Wereldoorlog?,' luidde de onthutsende vraag in de catalogus. 'Hier wordt mijn kunst gevoed', schreef de later beroemde Duitse schilder Max Beckmann (1884-1950) in een brief aan het front. Voor het patriottische tijdschrift Kriegszeit ontwierp hij de voorpagina waarop de slogan: Marsch, Marsch, Hurrah!

De expressionistische dichter en toneelschrijver August Stramm (1874-1915), die eerst in de Vogezen en in de Elzas vocht en op 1 september 1915 nabij Horodec (Gorodets) in Oekraïne (Wit-Rusland?) sneuvelde, kon aanvankelijk de ervaringen die hij aan het front opdeed niet direct in overeenstemming brengen met zijn levensverwachting. Vooral in de vele brieven aan zijn vrouw en Herwarth Walden, zijn uitgever, klonk de onzekerheid door over het feit dat hij ging vechten vanuit 'een onafwendbare plicht'.

In 1914 was Stramm al begonnen met het schrijven van toneel. Rudimentär, werd in 1992 uit de archieven opgevist door het toenmalige TheaterTeater in Mechelen. Jappe Claes en Pol Dehert brachten het als Rudimentèr samen met nog twee korte stukken, die ook direct of indirect de oorlog als achtergrond hebben. Hierin verwijst Stramm, zoals in zijn brieven, nog maar eens naar een absurde levenservaring in een doodlopende situatie: 'Wie ik ben en hoe ik ben, weet ik niet. Eigenaardig: dood en leven zijn één! Het is een kunstig weefsel. Leven is het vlakke en dood is de oneindige ruimte daarachter. De basis. Beide zijn één.' (27 mei 1915).

In Rudimentär voelen een man en een vrouw aan het thuisfront zich door de oorlog uitgeblust. Als 'uitwerpselen van de maatschappij' wachten ze met kind en hond op een laatste adem. Ze hebben de gaskraan opengedraaid, maar er komt voor hen geen gas. Het is afgesloten omdat ze de rekening niet konden betalen. Een vrolijke vriend komt langs met wat geld en volgens een 'rudimentaire logica' gaan ze zich dan maar eens goed amuseren.

Niet enkel het associatieve taalgebruik, doeltreffend vertaald door Leonard Nolens, maar ook een deels gemimeerd spelen en een hoekige gestiek duiden op een ongeregeld en gevaarlijk bestaan. Stramms taallandschap roept 'een mijnenveld' op waarin mensen zichzelf en anderen 'met woorden amputeren', aldus Fred Six (De Standaard, 20.03.1992).

Vanuit een wel veel minder zwart-humoristische hoek vertrekt De wasserij (Le lavoir) van Dominique Durvin en Hélène Prévost, een stuk dat in 1986 in de Off-programmering van het festival in Avignon dé revelatie was en nog geregeld in verschillende landen wordt gespeeld. Het gegeven is gesitueerd op een openbare wasplaats in Frankrijk op de vooravond van het uitbreken van de oorlog in 1914. Volksvrouwen komen er de was doen voor zichzelf en voor de gegoede burgerij van wie ze totaal afhankelijk zijn. Hun gesprekken, verhalen en discussies schetsen een scherp beeld van hun afstompend werk, van onrust onder meer door de moord (31 juli 1914) in Parijs op de socialistische voorman en pacifist Jean Jaurès (1859-1914) maar toch ook van hoop op een beter bestaan. Ze dromen hardop, maar die droom wordt bruusk stukgeslagen als vernomen wordt dat de oorlog is begonnen. Het stuk werd in 1988 door de KNS (Antwerpen) gespeeld in een vertaling en bewerking van Jan Christiaens naar Antwerpse toestanden toe en in een regie van Walter Tillemans. Durvin en Prévost maken met dit stuk duidelijk dat 'volkstheater' nog altijd een plaats verdient, als het maar middelen krijgt en door talent wordt uitgedragen.

Dat was ook de bekommernis van de Elfnovembergroep die in 1977 in Kemmel werd opgericht. Behalve de publicatie in 1978 van een boek met authentieke getuigenissen: Van den grooten oorlog, werd onder meer ook het volksspel Nooit brengt een oorlog vrede gerealiseerd. Een in de Westhoek nog niet eerder meegemaakte samenwerking van diverse groepen en individuen, van talenten en ideeënspuiters, van financiële en logistieke middelen. De teksten van Marieke Demeester, Stef Dehollander en Jan Hardeman, de professionele medewerking van Wannes Van de Velde voor de liederen, van Lea Daan voor de choreografie en François Beukelaers voor de regie, en het enthousiasme van tientallen spelers op en medewerkers achter de scène, zorgden voor een theatergebeuren dat niet enkel in de frontstreek maar ook in het Paleis voor Schone Kunsten in Brussel groot succes haalde en vooral lang bleef nazinderen.

Nooit brengt een oorlog vrede herinnerde aan Mistero Buffo (Dario Fo, Arturo Corso, Internationale Nieuwe Scène) dat van eind 1972 af in heel Vlaanderen en tot in Avignon kon gezien worden en een overweldigende indruk naliet. Mistero Buffo refereerde naar vroegere vormen van kritische volkskunst en verzetscultuur. De pacifistische idee van waaruit Nooit brengt een oorlog vrede vertrok, sloot daar volkomen bij aan. Als een weerbarstige rode draad doorheen het stuk loopt de rol van industrie en handeldrijven. Het geeft een wee gevoel wanneer op het einde Jean Jaurès, op het ogenblik dat hij de bevolking waarschuwt voor oorlog en oproept tot vrede, met een Kruppgeweer wordt neergeschoten. Een vondst was het, het verloop van de oorlog van achteren naar voren te laten spelen, van overwinningsroes en –bezinning naar onrust en spanning van de mobilisatie. Geen evocatie van een krijgshaftig oorlogstafereel, wel een confrontatie met het leven aan en achter het front, met de nasleep, het puin, de ontwrichte gezinssituaties, de verminking, de dienstweigering en het vrijwillig dienstnemen.

Eveneens gebaseerd op authentieke getuigenissen is De soldaat-facteur en Rachel van Arne Sierens (1959), dat in 1986 in première ging in het toenmalige Nieuwpoorttheater in Gent, in een regie van Jan Leroy en Sierens, die ook de rol van Louis, de soldaat-facteur vertolkte, naast Gert Portael als Rachel.

De soldaat-facteur en Rachel is geen conventioneel relatiedrama. Louis en Rachel kennen elkaar niet. De grote liefde van soldaat Louis is Hortense. Maar omdat hij een geniepige sergeant afrost, wordt hij naar de frontlinie gestuurd, waar hij zich met opzet in de hand schiet. Rachel is femme de ménage in Houthem in het gezin van een officier. Op haar zeventiende wordt ze verliefd op de veel oudere François die gewond wordt aan het front. Rachel is zwanger, François moet terug naar het front en komt niet meer terug.

Het zijn personages met een afzonderlijke leefwereld die, elk aan hun kant van de scène, de eigen ervaringen van de vierjarige oorlog mondjesmaat vertellen. Wat ze gemeen hebben is hun onmacht tegen zowel de persoonlijke kleine en grotere miserie als tegen de gruwel van de oorlog. Sierens zet twee monologen naast mekaar en creëert een spanning die een groter effect heeft dan een dialoog kan teweegbrengen. De twee naast en door elkaar vertelde en gespeelde verhalen krijgen een epische kracht waardoor het faits-divers ineens universeel wordt. Met brandhout en wrakhout maar ook met de bekende paletten uit het bouwbedrijf wordt in het decor een wereld in puin opgeroepen en wordt meteen verwezen naar de gevreesde loopgrachten aan het front. In en om die gehavende wereld scharrelen Louis en Rachel rond als mensen met een niet te peilen verlangen naar rust en vrede met zichzelf en iedereen.

Zeer recent is de eenakter Petrus en den doodendraad van Guido Van Meir (1947), die volgend seizoen door Het Gevolg (Turnhout) wordt hernomen. Jo De Meyere vertolkt de rol van de bejaarde Petrus die in een home bezoek, aandacht en zorg krijgt van de jonge Sofie (Sofie Palmers). Petrus heeft de oorlog meegemaakt en leeft in een onverteerd verleden. Sofie wint zijn vertrouwen en verneemt meer over een passionele liefde die zich ontspon op de grens tussen België en het neutrale Nederland waar de Duitsers een elektrisch geladen afsluiting aanbrachten, in de volksmond: den doodendraad. Als dan ook nog duidelijk wordt dat de grootmoeder van Sofie het meisje was van Petrus' liefde, wordt de puzzel een ontroerende en gevoelige mozaïek.

Van Meir schuwt echter sentimentaliteit en regisseur Stefan Perceval geeft Jo De Meyere en Sofie Palmers alle kans voor een serene interpretatie van Petrus' verhaal. De dodende draad is niet enkel een historisch gegeven. De betrachting deze afschrikkende grens te willen overschrijden, versterkt vooral de symboliek van een alles en allen overstijgende liefde, meteen een ervaring die Petrus als een hoogst waardevol geschenk wil meegeven aan de nieuwe generatie in de persoon van zijn kleinkind, Sofie.

Poëzie waarin het verleden weer een stem krijgt, is ook de kracht van November-Melodie, een luisterspel van Lucien Van den Briele (1930), dat begin november 1978 door BRT 3 werd uitgezonden. Zonder dat het speciaal voor de herdenking van de Eerste Wereldoorlog werd geschreven, is het een aangrijpende evocatie van een bezoek aan de vele oorlogskerkhoven in de Westhoek en een eerbetoon aan de gesneuvelden. Het werd onmiddellijk naar het Engels vertaald en reeds op 11 november 1978 door de Canadian Broadcasting Corporation geprogrammeerd.

Van den Briele laat vierentwintig minuten lang stemmen horen van naamloze doden en van diegenen van wie men zelfs geen lijk meer vond. In elk woord leeft nog de begeerte naar een leven dat hen werd ontnomen. Elke versregel is balsem op wonden die nooit meer genezen:

'het was een vreemd wennen/ mond te zijn zonder lippen/te horen zonder oren/te ruiken zonder neus/het was een vreemd wennen/te voelen zonder handen/te drinken zonder mond/te zien zonder ogen/het was een vreemd wennen/te lopen zonder voeten…'

November-Melodie werd algemeen beschouwd als een ongewone benadering van het oorlogsgebeuren. Het 'vreemd wennen' dat almaar wordt herhaald, drukt perfect het gevoel uit dat een herdenken van een oorlog oproept: aan oorlog wen je nooit.

November-Melodie kan als een markante aanzet gelden tot stijlvernieuwing van de luisterspelschrijfkunst, een kunst die echter stilaan ook tot het verleden is gaan behoren.


Indo: www.hotelmodern.nl www.hetgevolg.be www.studio100.be www.ntgent.be


Dit artikel werd reeds 210 keer gelezen.auteur(s):Roger Arteel