Theatermaggezien ®
omdat theater belangrijk is...
ARCHIEF 2000 - 2014

Hugo Claus en toneel. De beginjaren. 31 Maart 2013


© Filip Claus
Het eerste vol-avondstuk van Hugo Claus (1929-2008) was Een bruid in de morgen. Het stuk werd voor het eerst gespeeld in Nederland in 1955. De voorstelling die het NTGent er in 2011 van maakte werd unaniem geprezen en is nu weer hier en daar te zien.

Naar aanleiding van de vijfde verjaring van zijn overlijden stonden de persoon en het werk van Hugo Claus centraal in verschillende evenementen en in de media. De laatste levensjaren van de schrijver liggen nog fris in het geheugen, maar over zijn beginjaren, zijn artistieke vlegeljaren zeg maar, is men op onderzoek aangewezen. Vandaar, naar aanleiding van het weer opnemen van Een bruid in de morgen, enkele notities over kunst en cultuur in de jaren vijftig van de vorige eeuw en over de start van de jonge Claus als toneelauteur.

Ooit heeft Claus zichzelf als volgt voorgesteld: Ik ben geboren op 5 april 1929 in Brugge in het Sint-Janshospitaal waar de mooiste Memlincs van de wereld hangen. Ik ben geboren door middel van een keizersnede, in het teken van de ram. Dat zijn twee bijzonderheden die van grote invloed zijn. De keizersnede, omdat ik met tegenzin in dit leven ben gekomen. Over de betekenis van het teken van de ram, zegt Claus niets, maar we veronderstellen dat hij daar de kracht heeft aan toe geschreven waarmee hij telkens zijn zin heeft doorgedreven.

Op zijn vijftiende verliet Hugo Claus het ouderlijk huis om zo vrij als mogelijk door de wereld te gaan. Tot aan zijn soldatendienst heeft hij verschillende baantjes gehad, en toen hij uit de kazerne terug kwam, waar hij redacteur was van het legertijdschrift Soldatenpost, nam hij het besluit nooit meer manueel werk te doen. Zoals zijn vader vooral in West-Vlaanderen met zijn gezin geregeld van adres veranderde, zo is zoon Hugo geregeld van land en stad veranderd. Hij woonde in Parijs, Rome, Oostende, in Amsterdam, Antwerpen, Gent, Astene, St-Martens Leerne, Nukerke en op nog andere plaatsen.

Hugo Claus was de oudste van de vier zonen van drukker Jozef Claus en van Germaine Vanderlinden. Claus' vader publiceerde zelf een aantal boekjes, meestal heiligenlevens die in lagere scholen als prijsboekjes werden verspreid. Vader Claus drukte dan ook in 1947 de eerste dichtbundel van zoon Hugo onder de titel Kleine Reeks en dat gebeurde in Moeskroen waar het gezin Claus dan woonde en waar vader een klein bedrijfje, uitgeverij Aurora, had overgenomen. De oplage van Kleine Reeks bedroeg 125 exemplaren, waarvan 100 exemplaren ongenummerd en 25 op beter papier en genummerd en genaamtekend door de schrijver.

De vele omzwervingen van het gezin Claus zijn moeilijk bij te houden. Bekend is onder meer dat Hugo van 1933 tot 1939 in het Pensionnat Saint-Joseph in Aalbeke verbleef en wie de streek kent en Het verdriet van België gelezen heeft, zal veel van het Kortrijkse ommeland herkend hebben. Claus is nooit lang in een school gebleven, ook niet in de Gentse toneelschool noch aan de Academie voor Beeldende Kunst. In 1945 is hij van huis weggegaan en trachtte hij aan de kost te komen als schilder en als verver van huisgevels. Hij werkte een korte periode in een suikerfabriek in Noord-Frankrijk en kwam tenslotte in Parijs terecht.

De jaren vijftig van de vorige eeuw waren, na het herstel van de oorlogsschade en een hervatten van een meer genormaliseerd leven, ook jaren van zoeken naar vernieuwing, naar een nieuwe lente en een nieuw geluid. Terwijl politici de maatschappelijke en sociale bedrijvigheid op de conservatieve manier van voor de Tweede Wereldoorlog wilden verderzetten, kwam er stilaan enig verzet van uit de culturele en artistieke kant. Sartre en andere existentialisten hielden een ander levensbeeld voor, kunstenaars allerhande braken met de gevestigde opvattingen en niet enkel met deze die de kunst aangingen.

Kort na zijn afzwaaien van het leger, kwam Claus in contact met de Cobragroep. COBRA werd in 1948 in Parijs opgericht onder impuls van Christian Dotremont. Het was een groep kunstenaars die het internationalisme in de kunst beoogden. COBRA was een verwijzing naar de drie steden waar de meesten vandaan kwamen: COpenhagen, BRussel/BRuxelles, Amsterdam. Ze beschouwden Parijs als kunsthoofdstad van de wereld, maakten zich los van de binnenhuisjesmentaliteit, stonden open voor de jazzcultuur en voor de Amerikaanse literatuur die voor een deel gemaakt werd door naar Amerika uitgeweken Europeanen. Claus was er bij als beeldend kunstenaar. Men leidde er een bohémienleven. In de Bar Vert (rue Jacob) ontmoette Claus naar verluidt de surrealistische dichter en theaterman Antonin Artaud, die kort daarop overleed en die het toneelwerk van Claus heeft beïnvloed.

Ook de Nederlandse dichter en autodidact Simon Vinkenoog (1928-2009) verbleef in Parijs. Hij was er als Unesco-archivaris en via zijn eenmansblad Blurb leerde hij Hans Andreus, Paul Rodenko, Jan Hanlo kennen en later kwamen daar ook onder meer Remco Campert, Rudy Kousbroek en diens partner Ethel Portnoy, Gerrit Kouwenaar, en Lucebert bij en via de kunstschilders Karel Appel en Corneille als enige Vlaamse auteur ook Hugo Claus. Vinkenoog was de samensteller van Atonaal (1951), de eerste bloemlezing met poëzie van veertien uitverkoren Vijftigers, zoals ze dan werden genoemd, met illustraties van Corneille en Karel Appel. Er kwam veel kritiek en vooral discussie omtrent Atonaal. De vraag was of enkel en alleen experimentele (atonale) poëzie betekenis had. Experimentele poëzie betekende voor de Vijftigers dat de dichter niet uitgaat van een vooropgesteld gegeven, maar naar iets zoekt dat hij niet kent en het poogt te vinden in of door de taal. Het materiaal voor de dichter is de taal en via de taal zoekt hij nieuwe communicatiemogelijkheden.

Eenzelfde zoeken naar nieuwe levensvormen en artistieke inspiratie was er bijvoorbeeld ook in Antwerpen, waar De Nevelvlek, op initiatief van Frans Buyens en andere kunstbroeders tussen 1950 en 1958 een grote rol speelde. De Nevelvlek ligt aan de basis van de opkomst van het avant-garde toneel in Antwerpen en al vlug was ook Hugo Claus daar bekend. In 1954 werd er een Hugo Claus-avond georganiseerd met voordracht uit zijn poëzie en proza en twee jaar later werd er door De Koperen Haan, een theatergroep waarmee De Nevelvlek fuseerde, De Getuigen gespeeld, een eerste kort stuk, dat Claus in 1952 schreef.

Aangenomen wordt dat de literaire loopbaan van Claus is begonnen met de publicatie van Kleine Reeks in 1947. Het jaar daarop kwam in Oostende een tweede dichtbundel van de pers: Registreren en in 1950 werden zeven gedichten gebundeld in De Blijde en Onvoorziene Week in handschrift uitgegeven met zeven met de hand ingekleurde tekeningen van Karel Appel.

In 1950 doet Claus een poging tot een meer theatrale prestatie met Zonder vorm van proces, een pantomime-gedicht in twee delen voor één stem en een aantal instrumenten en bijkomende stemgeluiden. Het is vooral een poging om poëzie via het toneel zichtbaar te maken.

Met De Getuigen verlaat hij doelbewust de lyriek om naar de meer epische vorm van het toneel over te gaan. Hij wilde een meer rechtstreeks contact met een publiek, iets wat als dichter minder mogelijk is, ook al omdat je als dichter geen onmiddellijke reactie krijgt. Daarenboven ging Claus er van uit dat een toneelschrijver alle touwtjes in handen heeft in een soort wanhopige machtswellust, zoals hij dat omschreef. De spelers staan, volgens Claus, volledig in dienst van de schrijver en in overeenstemming met de opvattingen van Antonin Artaud, moet een schrijver dan ook alles doen: zelf regisseren, decors ontwerpen, belichting regelen. Van de acteur verlangt Claus: dat hij dingen doet die ik niet kan. Hij moet mij verrukken, verbazen, mij ontroeren... De acteur moet geen volmaaktheid nastreven in het copiëren, maar het gevoel geven van risico, van avontuur", tot zover Claus.

Met De Getuigen gaat Claus weg van het absurdisme waar bijvoorbeeld een Samuel Beckett (1906-1989) zich aan vasthield. Bij Claus is het eerder een weergeven van vervreemding: twee broers die elkaar niet herkennen en ook andere mensen niet als mensen herkennen en ze meesleuren in geweld en in een overgang van onschuld naar schuld. Dit thema van een inwijding in het kwaad is een thema dat in menig werk van Claus terugkeert en ook voor een deel in Een bruid in de morgen. De Getuigen werd in 1953 door het toenmalige Kamertoneel van Jan Walravens (1920-1965) in Brussel gecreëerd, vanzelfsprekend in een regie van Hugo Claus.

In de loop van 1953, tijdens zijn verblijf in Italië, blijkt het dan voor Hugo Claus menens om, benevens dichter, prozaschrijver en schilder, ook een volwaardig toneelschrijver te zijn. In Italië schrijft hij, aangemoedigd wellicht door de Russische regisseur Peter Scharoff, met wie hij in Rome een tijdje hetzelfde pension bewoont, de Capricchos. Het was de bedoeling zes eenakters in een avondvullende productie samen te brengen, maar er zijn maar drie teksten bekend: (M)oratorium, De gelieven, In een haven. Sommige critici rekenen daar ook De Getuigen bij, en voortgaande op de epische stijl, kan dat.

Van belang is, dat Claus zich in een korte tijd heeft vrijgemaakt van een aantal invloeden en een eigen stem vond om zich ook als toneelschrijver te laten kennen.

Er is echter niet slechts een Claus die stukken schrijft, er is ook de vertaler en bewerker van oude en hedendaagse toneelschrijvers, waaronder, om een recent nog gespeeld voorbeeld te nemen: Onder het melkwoud (Under Milkwood) van Dylan Thomas (1914-1953), in 2011-2012 met groot succes vertolkt door Jan Decleir en Koen De Sutter.

Er is ook de Claus die openlijk een grote bewondering opbracht voor Antonin Artaud (1896-1948), die pas na de Tweede Wereldoorlog en na zijn overlijden echt bekend werd en een theater van de wreedheid nastreefde. Voor Artaud is alles wreedheid: geboren worden, leven en sterven. Claus ontdekte hem in Parijs, zoals ook andere Vlaamse toneelmakers, waaronder Tone Brulin, hem ontdekten en bestudeerden. Claus bracht Artaud in 1966 in Parijs een eresaluut met zijn Thyestes, in een productie van Toneel Vandaag (Brussel).

Er is ook de ambitieuze Claus die in 1965 schouwburgdirecteur wou worden bij het pas gestarte NTG. In 1968 was hij betrokken bij T 68, een ontwerp voor vernieuwing van het theater in Vlaanderen dat door Carlos Tindemans en Alex Van Royen werd opgesteld, maar door geen enkele overheid is aanvaard. Toen in 1970 het plan bekend werd, dat in Amsterdam de Nederlandse Comedie zou worden opgedoekt, werd Hugo Claus aangezocht als artistiek leider en trachtte hij Lodewijk de Boer als regisseur er bij te betrekken. Eerder had Claus al in Nederland het Auteurstheater helpen starten. Uiteindelijk leidde alle commotie er rond, tot niets.

Terug naar de jaren vijftig. In 1953 schrijft Claus Een bruid in de morgen, zijn eerste volavondstuk. Hij is 24 jaar en naar eigen zeggen schrijft hij het in drie weken tijd. Het verschijnt eerst in het Nieuw Vlaams Tijdschrift en in 1955 als literaire pocket bij De Bezige Bij (Amsterdam) & Ontwikkeling (Antwerpen), met een voorwoord van Herman Teirlinck. Claus krijgt er in 1955 de Driejaarlijkse Staatsprijs voor Toneel voor en eveneens in 1955, de Prix Lugné-Poë voor de Franse vertaling ervan. Eensgezind komt een jury tot het besluit dat Een bruid in de morgen een vernieuwende golf in de Vlaamse toneelschrijfkunst inleidt. In zijn voorwoord tot de pocketuitgave drukt Teirlinck zich romantisch en symbolisch uit omtrent het nieuwe bij Claus, dat hij ervaart als de nieuwheid van een geboorte. Teirlinck voelt zichzelf nieuw in de nieuwe bloei van een leven dat door zijn bloei wordt hernieuwd. Bij elke lente toch wordt een mensenkind weer nieuw. Er is iets eeuwigs aan die nieuwheid. De roos in mijn tuin stond gisteren nog in bot. Daar is ze plots deze morgen geboren in haar nieuwheid. De ontroering heeft mij even doen beven, en een glimlach komt over mij, die mij zalig maakt. Van zulke nieuwigheid getuig ik openhartig bij deze Bruid in de morgen.

Opmerkelijk is, dat het stuk pas twee jaar later in première ging in Nederland. Waarom het stuk niet eerst in Vlaanderen werd gespeeld, had, volgens Claus, te maken met het doorbreken van een aantal taboe's, zoals de negatieve kijk op het gezin, een suggestie van incest, en een zelfmoord.

Een bruid in de morgen gaat over twee doodgelopen levens: de mislukte componist Pattini, die eigenlijk gewoon Pattijn heet, en zijn in stand afgezakte vrouw. Zij maken van hun huwelijk en hun gezinnetje een kleine hel. De moeder wil, naast andere bevreemdende betrachtingen, voor de naïeve zoon Thomas omwille van de poen, een huwelijk forceren met de rijke en veel oudere nicht Hilda. Andrea, de rebels-driftige zus van Thomas, haalt haar zwakke broer uit zijn onschuldige droomwereld voor de vervulling van haar duistere fantasieën en blijft achter met een illusie die eindigt in een wrede realiteit.

Volgens dramaturg Koen Haagdorens in het programmaboekje van NTGent toont het stuk wat er in onze samenleving gebeurt als een gezin de banden met zijn omgeving doorsnijdt. Een actueel gegeven, voortgaande op wat de media, niet zonder sensatiezucht, haast dagelijks berichten over de sleet op het gezin als hoeksteen. Evenzeer is de voorstelling door het NTGent een staaltje van actuele artistieke aanpak. Jan Bijvoet is de spelcoach die samen met Wim Opbrouck concept en scenografie heeft ontworpen. Het burgerlijke van waaruit wordt vertrokken krijgt genuanceerde interpretaties waarin een herkenbare realiteit stilaan evolueert naar absurditeit. De speelstijl is dan ook navenant. Voor Els Dottermans, Servé Hermans, Matteo Simoni, An Miller en Chris Thys een gelegenheid om zich op een speelse en ronduit verrassende manier te tonen, zonder de onderliggende tragiek te verraden.

De jaren vijftig van de vorige eeuw betekenden een ontluiken van een nieuwe welvaart. Er kwam weer beleg op de boterham en stilaan een autootje meer in de anders stille straat. Het is maar de vraag hoeveel verandering een mens verdragen kan in het dagelijkse doen én bij uitbreiding, in het theater. In die zin is Een bruid in de morgen tegelijk een onthullend omzien en tegelijk een spectaculaire confrontatie met een theater dat vooruitkijkt.


Literatuur, een kleine selectie:
         
  • Johan De Roey, Hugo Claus. Een poreuze man van steen, Lannoo Tielt/Den Haag, 1964.      
  • Jacques De Decker, Over Claus' toneel, De Galge Antwerpen, 1971.      
  • Georges Wildemeersch, Hugo Claus of Oedipus in het paradijs, Sonneville/Brugge & Nijgh &Van Ditmar/'sGravenhage, 1973.      
  • Bert Kooijman, Hugo Claus, Orion/Declée de Brouwer, 1973.      
  • Georges Wildemeersch, Hugo Claus, VWS-Cahiers, nr. 200, Vereniging West-Vlaamse Schrijvers, Brugge, 2000.      
  • Georges Wildemeersch, hoofdredacteur van Het teken van de ram. Bijdragen tot de Claus-studie, 4 delen, Kritak, Leuven/Antwerpen & De Bezige Bij, 1994-2005.


Info: www.ntgent.be

Dit artikel werd reeds 638 keer gelezen.auteur(s):Roger Arteel