Theatermaggezien ®
omdat theater belangrijk is...
ARCHIEF 2000 - 2014

Georges Van Vrekhem exit 9 September 2012


Georges Van Vrekhem (links) - Foto: H. Dejonghe & Zoon
In Auroville, India, is op 31 augustus 2012 Georges Van Vrekhem overleden. Sommigen zullen zich hem herinneren als dichter en toneelschrijver uit  de beginjaren zestig van de vorige eeuw, toen voor hem, naar eigen zeggen, alles nog beginnen moest.

Geboren in 1935 in Wakken in West-Vlaanderen, begon hij al gedichten te schrijven op zijn veertiende en openbaarde zich ook zijn muzikaal talent, thuis op de piano en in de kerk op het orgel. Hij ging studeren in Torhout en wou leraar worden. Zijn kritische houding binnen een streng katholieke instelling zorgde er voor dat hij zijn einddiploma diende te behalen langs de Centrale Examencommissie in Brussel.

Door toedoen van de dichter Luc Verbeke kon hij gedichten publiceren in Nieuwe Stemmen en op de Poëziedagen in Merendree werd hij in 1953 bekroond met de Basiel De Craeneprijs. In 1955 verhuist Van Vrekhem naar Gent en via zijn schoonbroer wordt hij klerk bij het Gentse gerechtshof maar kort daarop en tot zijn grote vreugde kan hij in de Rijksnormaalschool in Gent als studiemeester-opvoeder beginnen, waardoor hij dan ook meer vrije tijd heeft om te schrijven.
 
Helemaal weg van poëzie werd Van Vrekhem door de discussie die ontstond omtrent 'nieuwe' dichtkunst naar aanleiding van de bloemlezing Nieuwe griffels, schone leien, die Paul Rodenko in 1954 had samengesteld (uitgegeven bij Daamen n.v. in Den Haag en De Sikkel, Antwerpen). Hij onderhield daarenboven contacten met verscheidene literaire tijdschriften. Onder meer in Pelion, een Gents periodiek over kunst en letteren, zat hij met Ludwig Alene in de redactie en kon hij er in 1960 zijn eenakter De Steen publiceren, het stuk waarmee hij als toneelauteur doorbrak en dat in 1961 door het Nederlands Kamertoneel in Antwerpen werd gecreëerd. De steen der wijzen waar de titel naar verwijst en waar de alchimisten naar zochten, symboliseert in het stuk wat zich afspeelt wanneer een mens voor zware keuzes staat. Voor bepaalde critici was dit stuk tegelijk teder, absurd, sarcastisch, sentimenteel en wrang en een hoogtepunt in het toneelseizoen, voor anderen slaagde de auteur er niet in de acteurs een rol aan te bieden die evenwaardig was aan hun talent. Dat belette het stadsbestuur van Gent niet Van Vrekhem voor dit stuk de literatuurprijs 1965 toe te kennen.

Bij Gard Sivik, een tijdschrift sterk gericht op avant-gardekunst, kon Van Vrekhem twee korte stukken publiceren: Zo mooi Ba en De dode heer. In Zo mooi Ba geeft hij een negatief beeld van de ambtenarij waarin hij zelf in 1959 een tijdje in dienst was. Mensen die al jaren samenwerken zijn in dit stuk een bedreiging voor elkaar. Er is ook een sterke suggestie van afstompend werk als draagvlak voor de tegenstelling tussen droom en realiteit, tussen zijn en niet-zijn. In De dode heer gaat het er over dat mensen elkaar helpen, maar het zelden zonder bijbedoelingen doen. Meteen is ook het thema van het zoeken naar geborgenheid aan de orde.

Een stuk uit 1963 dat hij aanvankelijk maar niet gespeeld noch gepubliceerd kreeg was Zwarte Excellentie.  Het werd 'ontdekt'  toen Van Vrekhem in 1970 al op het punt stond naar Indië te vertrekken. Berten De Bels die het regisseerde voor het Keldertheater Malpertuis in Tielt, kon nog net de schrijver contacteren en kreeg carte blanche voor de creatie er van. De handeling is gesitueerd in een psychiatrische instelling waar vier patiënten als proefkonijnen worden gebruikt. Het is een moordverhaal met vooral een zware symboliek. Men kan er een ordehandhaving in zien die slechts gehandhaafd blijft door misdadige praktijken die dan ook voor de gemeenschap geheim moeten blijven. In een latere interpretatie door Hugo Vanden Berghe voor de KVS in Brussel in 1973, symboliseren de vier patiënten de vier kamers van het hart en tonen ze vier verschillende en elkaar bevechtende karakters waardoor de grens tussen normaal en abnormaal moeilijk te trekken is.

In eigen beheer gaf hij in 1960 Twaalf gedichten uit: berichten over eenzaamheid en over vroeger, thuis, de school. In het twaalfde gedicht beschrijft hij de dichter als een verworpeling, met een 'papieren' leven, een zelfstandig maar stamelend kind, eigenlijk iemand die stervend nog een woord zoekt.

Inmiddels is Van Vrekhem almaar meer verdiept in de lectuur omtrent de wordingsgeschiedenis van het moderne denken. Hij bestudeert de teksten van de Indische filosoof Sri Aurobindo, die yoga ziet als een open weg tot een hogere kennis van de waarheid. Van Vrekhem  bekritiseert wat hij bij 'fantasten' als Louis Pauwels of Jacques Bergier leest, en brengt ook Julian Huxley en Teilhard de Chardin samen in hun opvatting dat de mens een uitzonderingsgeval is in de evolutie: na een periode van differentiatie, waarin de verschillende rassen zijn ontstaan, komt convergentie en gaat de evolutie verder in de diepte, in de capaciteit van de hersenen. Alles onderzoeken en vragen blijven stellen, ziet Van Vrekhem als een bestendige opdracht.

Lectuur bracht hem ook in contact met schrijvers die hun toneelstukken als verlengstukken zagen van hun levens- en kunstopvattingen. Vooral de Franse absurdisten en existentialisten, Samuel Beckett, Eugène Ionesco, Arthur Adamov, Boris Vian, Jean-Paul Sartre,  kwamen in de kamer-, zolder- en keldertheaters aan bod.  Ook in Vlaanderen ontstonden en fungeerden tussen 1950 en 1968 dergelijke kleine ruimten en gezelschappen, minder uit filosofische beweegredenen maar zeker als een reactie op het bureaucratisch conservatisme van het 'officiële' theater en uit een behoefte aan proefterreinen en stimulansen voor beginnende schrijvers.  Die experimenterende  kleine gezelschappen creëerden werk van Jan Christiaens, Tone Brulin, Hugo Claus, Piet Sterckx, Pieter De Prins, Bert Verminnen, Jozef Van Hoeck, Paul Berkenman en Georges Van Vrekhem die in 1965 echter in het officiële theater terecht komt: het pas opgerichte Nederlands Toneel Gent (NTG), een stadstheater, waar hij dramaturg en adviseur wordt onder de directie van Dré Poppe, bekend van Toneelstudio '50 en van Arca.  Via Poppe hadden kleine theaters al enkele stukken van Van Vrekhem gecreëerd en nu schreef hij, op vraag van Dré Poppe en 'op het lijf van de spelers'  voor het NTG Dood van twee dames, dat daar werd gecreëerd in 1968 in een regie van Marcel De Stoop, met Chris Boni, Werner Kopers, Hugo Vanden Berghe en Suzanne Juchtmans in de hoofdrollen. Het stuk had al in 1967 de Visser-Neerlandiaprijs gekregen en het werd op 28 mei 1968 ook door de Vlaamse televisie uitgezonden. In Dood van twee dames is het televisiejournaal duidelijk in het spel geïntegreerd en in de handeling van het stuk viseert de auteur  de mediamentaliteit die voor schandaalnieuws almaar meer zendtijd over heeft. Het stuk is meteen ook een aanklacht tegen hypocrisie, omkoping, intimidatie en terreur, waar blijkbaar weinig tegen te doen is.

Inmiddels werd de prille werking van het NTG verlamd door interne moeilijkheden. Dré Poppe kreeg zijn ontslag, Van Vrekhem trachtte het gezelschap bijeen te houden en werd verweten een 'arrivist' te zijn. Wat hij nog niet durfde openbaar te maken was, dat hij ernstig over zijn weggaan naar Indië aan het nadenken was.  De Oosterse manier van denken en leven had hem danig in de ban en zijn vertrek kwam in een stroomversnelling nadat hij The Adventure of Consciousness van de Franse yogi Satprem in handen kreeg. Hij werd reisgids bij een Antwerpse touroperator, een gedroomde bezigheid als voorbereiding van zijn eigen definitieve reis naar Indië.  Via de Aurobindo Ashram in Pondicherry kwam hij in 1970 tenslotte in Auroville,  'de stad van de menselijke eenwording, de stad van de toekomst'. Van daaruit is hij dan ook als yogi aan een opdracht begonnen die hem wereldwijd heeft bekend gemaakt, door zijn vele lezingen en door zijn boeken die hij in het Engels schreef en waarvan hij er ook enkele naar het Nederlands heeft vertaald.

Na zijn vertrek is hij en ook zijn werk in het Vlaamse theaterleven in de vergetelheid geraakt. Met zijn negen toneelstukken had hij nochtans vlug aansluiting gevonden met wat men avant-garde noemde: een 'gedroomde werkelijkheid', een opeenvolging van symbolen, van tekens en totems, van allusie in plaats van illusie. Hij leverde een niet onverdienstelijke bijdrage aan de progressieve trend waarmee kleine en onbemiddelde gezelschappen tussen 1950 en 1965 zich schrap hebben gezet tegen het zelfgenoegzame museumtheater van grote huizen. Het zich op een kunstzinnige manier afzetten tégen, werd een manier van schrijven, spelen en leven. Dat was, zo werd gedacht, vooral het werk van een schrijver, die het woord, het stuk, een magische kracht diende te geven. Een voorstelling was voor Van Vrekhem, en voor hem niet alleen, een osmose tussen stuk en publiek, een ontmoeting tussen een publiek als vertegenwoordiger van een gemeenschap en een kunstwerk dat ook de weergave is van een bewustzijn, waarin het publiek zich al dan niet herkent. Regisseurs en spelers en andere artistieke medewerkers waren in eerste instantie de zo getrouw mogelijke uitvoerders van een gegeven dat echter op de duur een eenduidige opeenstapeling werd van louter literaire en vormelijke vondsten.

Van Vrekhem hechtte echter weinig belang aan een eventuele appreciatie van zijn toneelwerk binnen het reguliere theater. Begrepen en gewaardeerd worden waren ondergeschikt aan een manier van zijn in een steeds evoluerende wereld. Het teken dat hij heeft gegeven in zijn toneelwerk is een teken van onvervuld verlangen, een teken van work in progress, zoals het leven zelf.  Zijn werk is niet vergeefs geweest. Het getuigt dat hij vooral een zoekende mens was, nooit zelfgenoegzaam, altijd vooruitziend in verwondering, alsof alles nog beginnen moet.

Over Georges Van Vrekhem als dichter en toneelauteur:
  • Bert Verminnen, Vlaamse toneelschrijvers van vandaag, bijzonder nummer van Nieuwe Stemmen, augustus 1967.
  • Mia Mortier, Licentiaatsverhandeling G. Van Vrekhem, Gent, Rijksuniversiteit, Germaanse Filologie, 1983.
  • Jaak van Schoor, De Vlaamse dramaturgie sinds 1945, blz. 105 e.v.: Piet Sterckx, Jan Chrisiaens, Georges Van Vrekhem, een verloren generatie?, Stichting Theater en Cultuur, Brussel, 1979.
  • Roger Arteel, Georges Van Vrekhem, VWS-Cahier 257, Vereniging West-Vlaamse Schrijvers, Brugge, 2010.


Dit artikel werd reeds 108 keer gelezen.auteur(s):Roger Arteel