|
Theaterboeken - deel 2: postdramatisch theater
| 7 Juli 2012 |
 © Cathérine Antoine |
Volgens de grote Duitse theaterwetenschapper Hans-Thies Lehmann (Postdramatisches Theater, 1999) is het theater sinds de jaren 70 veranderd. Hij noemt dat theater niet postmodern theater, een term die voor de hand zou liggen, maar postdramatisch theater. (Postmodern is een te vage term, een term die te veel gepaste en ongepaste betekenissen kent). Hij doelt hiermee op het theater van Robert Wilson, van Jan Fabre, van Needcompany, en anderen. Theater dat met verschillende media (zoals video en andere 'nieuwe media') werkt, dat dans inlast, dat een afstandelijke, zichzelf relativerende acteerstijl hanteert, enzovoorts. Lehmann maakt wel de opmerking, dat niet alle theater na 70 postdramatisch is. Hij schrijft dat nog altijd "het succesvolste theater van de 20ste eeuw het theater van de 19de eeuw is". Maar er is ook theater dat anders geworden is, en die verandering zette zich ook door in het eerste decennium van de 21ste eeuw. Die veranderingen kwamen/komen er doordat het theater geen massamedium meer is. Lehmann zegt dat theater van nu meer aangewezen is op een actieve fantasie-energie in deze (westerse) beschaving van passieve beeld- en datenconsumptie. Door de snelle opkomst van de video en computer is er op het podium meer vrijheid gekomen. Dat proces kun je volgens mij vergelijken met de veranderingen, omwentelingen in de beeldende kunst na de uitvinding en opkomst van de fotografie. Een schilderij moest niet meer een mimesis zijn van de natuur, daar zorgde de foto wel voor, maar kon andere dingen verbeelden. Dat proces begint tweede helft 19de eeuw, en kent een hoogtepunt in de eerste helft van de 20ste eeuw. Als belangrijke voorvaderen van het huidige theater vermeldt Lehmann Cordon Craig, met zijn opvattingen over de acteur en de übermarionet. Een andere voorvader is Meyerhold, en verder – je zou bijna zeggen natuurlijk – Bertolt Brecht met zijn episch theater, Antonin Artaud met zijn theater van de wreedheid, de totale avant-garde uit de jaren 20 (die ook een grote rol speelde in het gebruik van poppen in theater), de surrealisten , het ceremoniële theater van de dood van Tadeusz Kantor, ... Lehmann vermeldt nog het absurdistische theater van de jaren 50, het docudrama van de jaren 60, de zelfreflectie van het theater uit de jaren 70 en 80, de tendens van decompositie en scheiding der theaterelementen. Lehmann noemt het postdramatisch theater een ceremonie, en hij vindt het geen toeval dat de kunstenaars van het postdramatisch theater uit de beeldende kunst komen. Postdramatisch theater is in eerste instantie performance-kunst. Het gaat om de opvoering zelf. Met live publiek, als kijker, voyeur, als (actief of passief) deelnemer, participant. Alle theaterelementen zijn gelijkwaardig. Je krijgt ook een synesthesie van verschillende genres die in de voorstelling gebruikt worden, zoals dans, verteltheater, muziek,dat alles gaat symbiotisch samen In geen andere kunstvorm staat het menselijke lichaam zo centraal als in het theater.( Dat is het meest expliciet bij dans en in circustheater). In het klassiek theater speelt het dramatische proces zich af tussen de zielen (de karakters van de personages, hun denken en voelen, hun geest); in het postdramatisch theater is het lichaam zelf, het lichaamsspel veel intensiever aanwezig. Dat kan door dans, door beweging, door slow motion, door de gesticulatie en mime, en ook door plasticiteit uit te bouwen. Postdramatisch is de verandering van de acteur in een mens-object, een levende sculptuur. Veel van het tegenwoordige figurentheater en circustheater is in die zin postdramatisch: De mens als object, en het object als mens. Zowel dynamisch als statisch, is het menselijk lichaam een voorwerp dat als het ware van binnen of van boven via onzichtbare draadjes gemanipuleerd wordt. De vitalistische bewegingen zijn nog scherper te onderkennen in het circustheater waarin het menselijk lichaam zich kan bewegen zoals een normaal mens dat niet kan. Bewegingstheater noemt Lehmann een vorm van postdramatisch theater, maar hij vermeldt ook objectentheater. Voor Lehmann speelt elk theater zich af op de grens van de dood. De toeschouwers zitten in deze wereld, het podium is gene wereld. Het lichaam (van de acteurs) is dan een grenslijn tussen levend en dood. Het lichaam wordt tot voorwerp, en de acteur is dan een sjamaan, een sportman, een hoer, een mannequin die zijn lichaam manipuleert. Er bestond in het 'dramatisch theater'-tijdperk objectentheater, maar nu gaat het spelen met objecten verder, het lichaam is ook een object, nu is de marionet die door de manipulator bewogen wordt niet alleen imitatie van de menselijke figuur, maar geeft ze de magische verstrikking van het leven in de omringende dingenwereld aan. Het postdramatisch theater beleeft de wisselwerking van het menselijke lichaam en de objectenwereld opnieuw, de verwantschap van de pop, marionet, lijf – theaterthema's, die uit het dramatische theater uitgesloten waren en slechts in het kindertheater aan de rand mochten bestaan. Dat alles werd al meer dan tien jaar geleden neergeschreven, en het is natuurlijk interessant om te kijken hoe dat alles in een decennium is geëvolueerd. Claire Swyzen (dramaturg) en Kurt Vanhoutte (docent Theater- en filmwetenschap aan Universiteit Antwerpen) focussen in hun samengesteld boek Het statuut van de tekst in het postdramatische theater op, zoals de titel duidelijk aangeeft, de rol van de tekst. Op al die hoger vermelde aspecten die we in de hedendaagse dans, het circustheater en het figurentheater van nu tegenkomen, gaat het boek niet in. Wat de twee wetenschappers willen is ingaan tegen de heersende opvatting dat postdramatisch theater gelijk is aan beeldtheater. Postdramatisch theater is niet theater zonder tekst of drama, maar theater waarin niet meer de tekst het belangrijkste is. De andere theaterelementen (mise-en-scène, muziek, vorm, beeld, …..) zijn op zijn minst even belangrijk. Dat soort theater kan dan puur ritueel zijn, zonder drama(conflicten), maar ook theater mét drama. En mét tekst. Tekst is niet alleen iets van het klassiek dramatisch theater, maar er wordt nu anders mee omgegaan door een aantal gezelschappen en in verschillende producties. Dat heeft een paar jaar geleden nog gezorgd voor een hele heisa rond repertoire. Een aantal acteurs en actrices en mensen aan de rand van het theater waren boos dat er té weinig repertoire op de planken te zien was. Alles hangt er natuurlijk van af wat je onder repertoire verstaat. Ook het postdramatisch theater pakt Shakespeare en Tsjechow aan, maar blijkbaar niet op de 19de eeuwse manier die het zgn. grote publiek verlangt. (De hele actie is ondertussen een stille dood gestorven.). Karel Vanhaesebrouck heeft het over de plaats van het koor, Ronald Geerts over de autonomie van de dramatekst, Christel Stalpaert over de poëtische densiteit, en Nele Wynants brengt landschapstheater in kaart. Naast deze thematische studies wordt een aantal gezelschappen/producties besproken waarin de tekst heel belangrijk zijn: Erwin Jans gaat in op postdramatische theaterteksten in Vlaanderen, Bart Philipsen onderzoekt de rol van de tekst bij De Parade, Janine Hauthal bij Stan, Luk Van den Dries bij Jan Decorte, Ivo Kuyl bij De Tijd. Op het einde geeft het boek, – en dat is heel nuttig voor het juist bezigen van de terminologie – een lexicon van de verschillende termen, van Aristotelisch theater over theater en theatraliteit en taal en tekst tot narrativiteit en mimesis. In die zin is het boek buiten de onleesbare inleiding van de samenstellers, een nuttige belichting op én naslagwerk over postdramatisch theater. Een schoolvoorbeeld van postdramatisch theater kun je de productie End van Kris Verdonck noemen. Kris Verdonck (1974, opgeleid in beeldende kunsten, architectuur en theater) maakt werk dat zich beweegt tussen visuele kunsten en theater, installaties en voorstellingen, dans en architectuur. End is een voorstelling uit 2008 (zie archief 15 mei 2008) waarin het beeld en de scenografie een heel belangrijke rol spelen, waarin met machines en licht gewerkt wordt en waarin ook tekst voorkomt, maar niet het belangrijkste is. Johan Leysen rijdt in een glazen loket rond en vermeldt aan de lopende band oorlogen, rampen, calamiteiten op wereldvlak. Als een bode uit een Griekse tragedie is hij nu een radertje in de hele machinerie van techniek en spelers/robotten op de scène. De hele making-of van deze productie is nu in een boek samengesteld door Marianne Van Kerkhoven ( de vaste dramaturge van Kris Verdonck) en Anoek Nuyens (theaterwetenschapster en toen stagiaire bij de productie). Zij hebben toen dagboeken bijgehouden vanaf de eerste ideeën tot aan de première, hebben alle medewerkers (van ontwerpers over de spelers en technici tot de producenten) geïnterviewd, en laten natuurlijk ook Kris Verdonck aan het woord in tekst en tekeningen. Het boek geeft een totaalbeeld van hoe deze productie tot stand is gekomen, en snijdt natuurlijk onderwerpen aan die in elk productieproces voorkomen, en het zou in die zin verplichte leesstof moeten zijn voor dramaturgen en toekomstige theaterwetenschappers die zich in de richting van dramaturgie bewegen, en welke theaterwetenschapper doet dat niet, nietwaar. Literatuur: - HansThies Lehmann, Postdramatisches Theater. Verlag der Autoren, Frankfurt, 1999 (derde editie in 2005) Engelse versie Postdramatic Theatre. Routledge, London, 2006
- Claire Swyzen & Kurt Vanhoutte, Het statuut van de tekst in het postdramatisch theater. Research Centre for Visual Poetics, University Press Antwerp, 2011
- Marianne Van Kerkhoven & Anoek Nuyens, Listen to the bloody machine. Creating Kris Verdonck's END. Utrecht School of the Arts en International Theatre & Film Books 2012
Info: www.upa-editions.be, www.hku.nl, www.itfb.nl, www.atwodogscompany.org
|
| Dit artikel werd reeds 234 keer gelezen. | auteur(s):Tuur Devens |
|