Theatermaggezien ®
omdat theater belangrijk is...
ARCHIEF 2000 - 2014

Theaterboeken – deel 1 14 Juni 2012

Blijkbaar is het van 1983 geleden dat er een theatergeschiedenis verschenen is waarin het moderne Nederlandstalig theater behandeld werd in de context van het Westers theater sinds de Grieken. (Ben Hunningher, De opkomst van modern theater. Van traditie tot experiment. En ook uit dezelfde tijd Geschiedenis van het Theater uit 1987 van Phyllis Hartnoll met een Nederlandse aanvulling door Sjaak Overbeeke) .In 1996 kwam wel onder hoofdredecatie van R.Erenstein het dikke boek uit: Een theatergeschiedenis der Nederlanden. Tien eeuwen drama en theater in Nederland en Vlaanderen, maar dat werk behandelde alleen het Nederlandstalige theater vanaf de middeleeuwen tot de jaren 90 aan de hand van casestudies.

Tijd dus dat er weer eens een nieuwe geschiedenis op de markt kwam, met de inbreng van nieuwe inzichten en nieuwe theaterwetenschappelijke vondsten en theorieën.

Marcel Schmeits gaf jarenlang theatergeschiedenis aan de Academie voor Beeldende Vorming in Tilburg, en je merkt dat hij in zijn behandeling verder gaat dan alleen de theaterteksten. Hij is er zich terdege van bewust dat theaterteksten de enige historische bronnen zijn, samen met een paar fragmenten en werken van geschiedschrijvers en filosofen die aandacht hadden voor theater (zoals in de Ars Poetica van Aristoteles) en dat dat dus een beperking inhoudt. Schmeits gaat op het einde nog dieper in op de geschiedenis van de regisseur, van de vormgevers en van de spelers. Met volgende slotwoorden verzucht hij:

"Een paar jaar geleden stapte ik rond in het Romeins theater van Orange. Terwijl ik in gedachten het applaus van de tribunes hoorde rollen, besefte ik dat wie het destijds in ontvangst mochten nemen naamlozen zijn geworden."

Alles begint natuurlijk met de vraag wat theater is. Theater kan niet-verbeeldend zijn (louter vertonen, zoals circusacts) en verbeeldend (dat kan dan een handeling, drama, in het toneel zijn) . De titel van het boek is drama & toneel, dat is dus het verbeeldend theater. Hierin zit ook de diepere betekenis van het Griekse theaomai, dat meer betekent dan alleen waarnemen, het is door middel van ervaring tot kennis komen. Schmeits zegt een beknopte geschiedenis van het theater te geven, maar op sommige punten gaat hij toch wel diep in: zoals op het Griekse theater, en de verschillende theorieën over de oorsprong van de tragedie en meer nog van de komedie. De rol van de Kerk komt in het hoofdstuk middeleeuwen ruim aan bod (tot en met de ezelsmissen), en verder passeren in een helder verwoorde maatschappelijke inbedding natuurlijk de grote namen en tendensen uit de Italiaanse, Engelse, Spaanse, Franse, Duitse en Nederlandse theatergeschiedenis tot en met het postmodernistisch theater. De term postdramatisch theater valt net nog niet.
Het boek is een degelijk naslagwerk dat ook nog vlot leest.

De term 'avant-garde' om daarmee bepaalde tendensen in kunststromingen van vlak voor WO I en het interbellum te benoemen, valt bij Schmeits niet. Des te meer wordt het begrip gehanteerd in het boek Historische avant-garde en het theater in het interbellum. Een verzameling lezingen die op een internationaal symposium zijn gehouden en verzameld zijn door Peter Benoy en Jaak Van Schoor.

Willem Elias probeert uitvoerig een definitie van het concept avant-garde te maken, vooral aan de hand van werken uit de beeldende kunst, in casu de schilderkunst. Voor hem is l'origine du monde (1866) van Gustave Courbet misschien ook de origine van de moderne kunst. Avant-garde lijkt voor Elias de aanloop tot de moderne kunst te zijn. Hij onderscheidt drie vormen: de heroïsche avant-garde om kunst en wetenschap en industrie samen te bundelen om zo nieuwe ideeën te verspreiden. De puristische avant-garde die zich op basis van l'art pour l'art meer bezig houdt met vormexperimenten, en de radicale avant-garde die de grens wil opheffen tussen kunst en leven.

Avant-garde en haar dynamiek zijn terug te vinden in allerlei stromingen uit die tijd, die ofwel samenvielen, of parallel naast elkaar bestonden, of elkaar als het ware bestreden: van expressionisme over futurisme naar suprematisme en surrealisme, van symbolisme en dadaïsme, over kubisme, constructivisme, modernisme tot abstracte kunst.

Ubu Roi (1896) van Alfred Jarry, Maiakovski-tragedie (1913) van Maiakovski en Les mamelles de Tirésias (1917) van Apollinaire worden besproken. Frank Peeters geeft een overzicht van het modernistisch theater in Vlaanderen tussen 1920 en 1929 onder de grote invloed van de Nederlanders Johan de Meester en Eduard Verkade, en er wordt door een aantal auteurs dieper ingegaan op de rol in het theaterlandschap van Michel de Ghelderode en op de invloed van het futurisme van Marinetti buiten Italië en in België (niet echt veel in het theater).

Mijn conclusie na het lezen van deze verzameling is dat de invloed van de avant-garde geen grote impact heeft gehad op en zeker geen mainstream in het Vlaamse theater van toen is geweest. De avant-garde heeft wel de grote stromingen aangewakkerd en de weg voorbereid om in het theater meer bezig te zijn met de mise-en-scène en heeft regisseurs als Stanislavski, Reinhardt, Copeau, Craig en Appia de kansen gegeven zich te ontwikkelen. En ze heeft natuurlijk ook de weg geplaveid voor het postdramatisch theater sinds de jaren 90. Dat wordt weer in andere boeken behandeld. Wordt dus vervolgd.


Literatuur:

         
  • Marcel Schmeits, Drama & Toneel. Een beknopte geschiedenis (International Theatre & Film Books, Amsterdam 2012)
  •      
  • Historische avant-garde en het theater in het interbellum. Redactie Peter Benoy en Jaak Van Schoor (Academic and Scientific Publishers, Brussel 2011)

Verdere Info: www.itfb.nl of www.aspeditions.be



Dit artikel werd reeds 91 keer gelezen.auteur(s):Tuur Devens