Theatermaggezien ®
omdat theater belangrijk is...
ARCHIEF 2000 - 2014

De angst om werkloos te worden
Luk Perceval & Münchner Kammerspiele, Kleiner Mann, was nun? Naar Hans Fallada.
10 April 2012


� Andreas Pohlmann
Op een paar weken tijd waren er twee grote producties in deSingel te zien in een regie van Luk Perceval. Bij toneelgroep Amsterdam maakte hij In Ongenade naar de gelijknamige roman van Coetzee (zie archief) en met de Münchner Kammerspiele creëerde hij Kleiner Mann, was nun naar het gelijknamige boek van de herontdekte Duitse schrijver Hans Fallada (1893 – 1947). Zo enthousiast ik was over de enscenering van In Ongenade, zo ook kon me deze bewerking van Fallada's bestseller bekoren. Beide toneelversies evenaren de boeken in hun evocaties van gevoelens bij de lezer/toeschouwer.

Wat nu, kleine man? (1932) is een roman over de lotgevallen van een jong koppel in Berlijn tijdens de crisisjaren eind twintig, begin dertig vorige eeuw. Johannes Pinneberg en zijn vrouw Emma (in het Duits altijd Lämmchen genoemd, in het Nederlands Engeltje) proberen zich erdoor te slaan. Momenten van geluk vinden ze in elkaars liefde, later ook in hun liefde voor hun zoontje. Ze doen alles opdat Hannes maar niet werkloos wordt. Alles doen ze, behalve hun ziel verkopen. Ze blijven eerlijke, solidaire mensen, met ethische principes die ze niet willen/kunnen verloochenen. Kleine bescheiden mensen, die het slachtoffer zijn van een economische crisis, kleine mensen die onder de druk van de maatschappij bijna bezwijken en proberen overeind te krabbelen en rechtop te blijven staan. Het is een warm boek. Raak geschreven, leest als een trein, en wekt empathie op. In de jaren 30 was het een bestseller (het heeft uitgeverij Rowohlt nog van een faillissement gered). Fallada haalt nog literaire roem uit zijn boek Alleen in Berlijn (1947), daarna wordt hij vergeten. Maar een paar jaar geleden wordt hij herontdekt door een uitgave van zijn boeken in Amerika, en nu wordt hij hier ook naar waarde geschat: “Een onvergetelijke roman, een terechte herontdekking” schreef Bas Heijne over Alleen in Berlijn. En ook Wat nu, kleine man? is een schitterend boek. Fallada kiest niet direct partij in zijn boek, zijn hoofdpersonages hebben geen nazisympathieën, Engeltje stemt communistisch, maar het koppel heeft echt geen tijd om over ideologieën te praten en na te denken, zo zeer pakken de dagelijkse beslommeringen en ellende hen helemaal in. Aandoenlijk mooi om te lezen.

De toneelbewerking volgt bijna letterlijk het boek. Slechts een paar fragmenten, belevenissen en zijsporen zijn geschrapt. De personages zeggen niet alleen hun dialogen, maar ook de beschrijvingen van reacties van henzelf of van de anderen. Ze schetsen verbaal de ruimte waarin de situatie zich afspeelt, hebben het over het weer, de sfeer, geven commentaar, verwoorden hun inwendige gedachten. Dat maakt het hele theaterstuk heel erg verhalend. Episch theater dus, waarmee Bertolt Brecht in de jaren 30 begon. Ook is er in die zin sprake van het Verfremdungseffekt waardoor de personages afstand van zichzelf nemen. Emma is het meest ingeleefde personage, dat kirt van geluk of van verdriet, dat zichtbaar geniet van de luttele geluksmomenten die de kleine dingen des levens kunnen oproepen. Hannes is ook een personage van vlees en bloed die zijn boosheid kan uitschreeuwen en die duidelijk worstelt met zijn gevoelens en principes. Zij beiden trachten te overleven maar verkopen hun ziel niet aan de duivel. Al de andere personages zijn karakters die duidelijk voor een levenshouding staan. Zoals de mede-confectieverkoper Heilbutt, van wie Hannes veel steun krijgt. Hij doet aan FreiKörperKultur. (een soort naturisme). Maar dat is niets voor Hannes.

Episch is deze toneelbewerking ook door het gebruik van de muziek en de liederen. Een groot muziekorgel staat midden op de scène en is het enige decorstuk. Het staat er dominant aanwezig, en vergroot zo de existentiële leegte van de personages. De instrumenten spelen en draaien van zelf door het inwendig mechanisme, terwijl de twee protagonisten alles zelf moeten doen om een beetje te kunnen overleven. Geregeld worden er terzijde door de andere spelers volksliedjes van toen gezongen. Sfeer scheppen ze en ze staan ook in schril contrast met de ellende van die jaren. Zo werd het hele leger werklozen van toen toegezongen met “Ook al is het om te wenen, keep smiling.”

De sfeer van de grootstad Berlijn in de jaren 20 en 30 wordt verbeeld in projecties over het hele, lege decor, van stille en bewegende beelden, al dan niet in loops, uit de film Berlin: Die Sinfonie der Großstadt van Walter Ruttmann uit 1927.

Ik geef toe dat ik bij het lezen soms tot tranens toe bewogen werd, en dat deze enscenering op de scène mij niet naar een zakdoek liet grijpen. Wel gevoelig en warm, maar niet sentimenteel. Het blijft afstandelijk, gepast en sereen, en zo zie ik het graag. Beklijvend en boeiend theater, zonder dat het klef wordt. En dat meer dan vier uur lang! Dit stuk van Perceval en de Münchner Kammerspiele zou ik in Vlaanderen en Nederland graag terug willen zien.


Info: www.desingel.be of www.muenchner-kammerspiele.de

De boeken van Hans Fallada zijn in een hervertaling verschenen bij uitgeverij Cossee: www.cossee.com

Dit artikel werd reeds 117 keer gelezen.auteur(s):Tuur Devens