|
Mensen in een labyrint: toneelwerk van Hella Haasse
| 25 Oktober 2011 |
 Hella Serafia Haasse, 1918 – 2011 |
Op 29 september 2011 is de Nederlandse schrijfster Hella Haasse na een korte ziekte overleden. Zij is bekend en vaak geprijsd voor haar (vaak mythologisch- of historisch geïnspireerde) romans en haar (cultuur-documentair) essayistisch werk. Minder bekend is dat zij al als kind een sterke interesse had voor theater en dat zij in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw ook als toneelauteur bezig was. Haar toneelwerk mag dan al beperkt zijn tot een zestal stukken, het is niet onopgemerkt geweest. De visie van Hella Haasse op het theater als kunstvorm en de ervaringen die ze tijdens haar opleiding als actrice en daarna, opdeed, waren niet van die aard dat ze er mee verder wou. Toch was theater voortdurend latent aanwezig bij het schrijven van haar romans. In een interview bij Ischa Meijer (Vrij Nederland, 26.05.1984), zegt ze ‘Het creëren van personages in mijn werk is een soort naar binnen gekeerd toneelspelen. Ik moet ze op een of andere wijze zijn en ik ben ze ook enigszins – want anders zou ik ze niet kunnen maken’. Dit is wat ze noemt haar ‘innerlijk toneel’, een soort totaaltheater dat ze in haar verbeelding maakt, compleet met decor en regie en waarin ze zelf de personages speelt. Hella Haasse werd geboren in Batavia (2 februari 1918, nu Jakarta), het toenmalige Nederlands-Indië (nu Indonesië) en bracht er haar hele jeugd door. In 1938 kwam ze naar Nederland, studeerde er een tijdje Scandinavische talen en ging in 1940 naar de Amsterdamse Toneelschool. In 1943 deed ze haar eindexamen en weigerde zich in te schrijven bij de Kultuurkamer (vanaf 1942 in werking), die onder controle stond van de Duitse bezetter. Ze was slechts korte tijd actrice. Tijdens de Tweede Wereldoorlog was het voor kunstenaars moeilijk om tegen de bemoeienis van de bezetter in te gaan. Gezelschappen en kunstenaars die geen kleur bekenden maar om den brode actief bleven, trachtten vooral een vrijblijvend repertorium aan te houden er wel oplettend dat er geen propagandastukken in voorkwamen. Zo kon het Centraal Tooneel (1927-1946), dat vanaf 1936 geleid werd door de zeer bekwame en correcte acteur-regisseur Cees Laseur (1899-1960), met ‘loos vermaak’ de oorlogsellende doorkomen. Naar aanleiding van De klucht van den braven moordenaar van de Vlaamse schrijver Jos. Janssen (1888-1968), schreef een ‘toneelminnaar’ in het programmaboekje (geciteerd met behoud van de oorspronkelijke spelling): ‘Het is moeilijk in dezen tijd, nu pas zesennegentig landgenooten zijn gefusilleerd, een klucht te kunnen waardeeren. Men komt soms moeilijk tot lachen; waaraan waarschijnlijk het geringe bezoek is toe te schrijven’. (Facetten van 50 jaar Nederlands Toneel 1920-1970, blz. 82). Tegen haar zin kreeg Hella Haasse bij het Centraal Toneel een rol in een Duits stuk, en dat deed voor haar wellicht de deur dicht naar verder acteren. Haar eerste teksten voor toneel schreef ze in opdracht. Het waren sketches voor de cabaretier Wim Sonneveld (1917-1974), die al in 1941 een eigen cabaretgroep stichtte en voor de even legendarische blijspelacteur Cor Ruys (1889-1952), die mede het Centraal Tooneel had gesticht. Bloch, dat als haar eerste ‘groot’ stuk bekend staat, werd door Puck (Amsterdam) gespeeld in 1953 in een regie van Egbert van Paridon. Puck was een toneelgroep van en voor jonge mensen, begonnen in 1950 en door bepaalde gevestigde groepen niet op gejuich onthaald omdat die nieuwe stichting hun jonge spelers wegtrok. Maar Puck zette door, als werkgemeenschap voor jong talent en ook als vernieuwend theater voor een jong publiek. Jeugdtoneel werd totdat Puck er kwam niet progressief beoefend, en dat was niet enkel in Nederland het geval. Belangrijk in de periode kort na de Tweede Wereldoorlog was ook het weer aan het werk zetten van de eigen schrijvers en het op gang brengen van een actueel Nederlandstalig repertorium. Puck gaf niet enkel een opdracht aan Hella Haasse, maar ook aan Mies Bouhuys, Dimitri Frenkel Frank, Hans Keuls, Manuel van Loggem. Dit initiatief werd door verschillende nieuwe gezelschappen nagevolgd. Of Hella Haasse met haar toneelwerk iets heeft bijgedragen tot de ontwikkeling van een vooruitstrevend jongerentheater in Nederland (en daarbuiten) is nog niet uitgemaakt. Haar contacten met onder meer Puck en later met de Noorder Compagnie (die in 1970 van haar De brug. Een spel van de bevrijding, creëerde) en met De Nieuwe Komedie resulteerden in elk geval in het produceren van twee stukken die ook buiten Nederland op de podia kwamen en nu nog omwille van de problematiek kunnen aanspreken. Het eerste is Een draad in het donker (1961) en het tweede Geen Bacchanalen (1971). Opmerkelijk is, dat gezelschappen die zich tot jongeren richtten, waarmee ook vroeg werkende jongeren of leerlingen uit het beroepsonderwijs worden bedoeld, het aandurfden dit publiek te confronteren met een literaire tekst van een zeker artistiek niveau. Wat Puck en nog andere gelijkgerichte gezelschappen in Nederland deden, was het jeugdtoneel op een artistieke basis zetten vanuit een artistiek ideaal. Later is men meer gaan differentiëren, vooral in de vormgeving, terwijl vanzelfsprekend het au sérieux nemen van het publiek gehandhaafd is gebleven. In 1961 organiseerde Puck een reading over Een draad in het donker, dat de Visser-Neerlandiaprijs had gekregen. Hierin ontwikkelt de schrijfster het thema van het zoeken naar waarheid en het getuigen er voor. Het mythologisch gegeven van het labyrint op het eiland Kreta waarin de Minotaurus, een monstergod, verborgen zit, gebruikt de schrijfster als een metafoor voor de zoektocht naar waarheid waarmee elk mensenleven wordt geconfronteerd. Het hoofdpersonage, Ariadne, dochter van koning Minos van Kreta, komt in opstand tegen een eeuwenoude leugen als zouden mensen voor een god moeten worden geofferd. De leugenaar in het stuk is Theseus. Ariadne bezorgt hem een draad waarmee hij de weg uit het labyrint terugvindt, nadat hij zogezegd de monstergod heeft gedood. Ariadne heeft echter ontdekt dat het monster niet bestaat en een verzinsel is van haar vader. Theseus houdt dit verzinsel staande omdat hij het nodig heeft om aanzien bij het volk af te dwingen en zijn macht te versterken. Ariadne laat zich leiden door haar geweten en zet zich onvoorwaardelijk in voor het bekendmaken van de waarheid. Dit stuk is in 1963 door Querido in boekvorm uitgegeven en is een tijd door verschillende scholen als klaslectuur gebruikt. Het werd in 1965 in België onder meer door Theater Antigone (Kortrijk) opgevoerd in arenavorm in een regie van Bert De Wildeman met Cecile Devos in de rol van Ariadne. Haar laatst bekende stuk, Geen Bacchanalen, schreef Hella Haasse in 1971 in opdracht van de Nieuwe Komedie. Het was de tijd van het geëngageerd theater, door sommigen vormingstheater of theater in de marge genoemd. Maar het waren geen marginalen die op het podium of gewoon in de zalen stonden. De Nieuwe Komedie die vanuit Den Haag reisde, streefde naar een eigentijds repertoire waarin herkenbaarheid van de actuele problemen aan de orde kwam. Daarenboven wou dit gezelschap ook het Nederlandstalig toneel activeren, en, zoals trouwens nog andere groepen, een brug slaan tussen theater en onderwijs en op die manier een onbevooroordeeld publiek bereiken en meteen ook bepaalde doelgroepen. Theater niet als doel maar als een middel tot bewustmaking en als stimulans tot engagement in het maatschappelijk leven. De toen spraakmakende jonge regisseur-auteur Lodewijk de Boer (1937-2004) werd aangesproken voor het schrijven en regisseren van Zeven manieren om een rivier over te steken, waarin ook met het vormaspect geëxperimenteerd werd. Dat was minder het geval met Geen Bacchanalen van Hella Haasse die duidelijk vertrok vanuit een literaire context en minder bekommerd was om een vernieuwing van de vorm. Voor Haasse was het belangrijk vanuit een overgeleverd of historisch gegeven, een Griekse tragedie bijvoorbeeld, een verband te leggen naar een moderne toestand. Daarbij wijst ze er op dat men aan het heden dreigt voorbij te gaan door een te sterk en onkritisch vasthouden aan het verleden. Een problematiek die ze trouwens ook aanhaalt in haar roman, Huurders en Onderhuurders, eveneens uit 1971. In Geen Bacchanalen wordt verwezen naar de vervolging van de Bacchanten in het Rome van de 2de eeuw voor Christus. Voor de schrijfster komt dit neer op een vervolging van andersdenkenden en dit wordt dan ook het eigenlijke thema van het stuk dat volledig gesitueerd is in de periode rond mei ’68, toen in vele geledingen van de samenleving, voor veranderingen in meningen en gedragingen werd opgekomen. Om het concreet te houden, situeert Hella Haasse haar stuk in een gemengde secundaire school in een kleine stad. Het hoofd van de school heeft ooit eens een stuk geschreven over de problemen die een groep Bacchanten, wild om zich heen slaande en dansende feestvierders die de god Bacchus eerden, had met het gezag in het oude Rome. Hij wil zijn stuk gespeeld zien op het eindejaarsfeest. Maar daar zijn de leerlingen niet erg toe bereid. De lerares die het stuk moet regisseren, kiest de kant van de leerlingen, die het stuk willen actualiseren. De spanningen binnen de school tussen directie en lesgevers en tussen leerlingen en het gezag, krijgen een verlengstuk naar de stad. Een leerling is van school weggestuurd omdat hij in de stad in een ‘bar’ is gezien. De conflictsituatie escaleert en door de toepassing van ‘toneel op het toneel’, wordt heel wat op een levendige manier verduidelijkt. Geen Bacchanalen is naar de vorm toch vooral een lang uitgesponnen dialogenstuk en, naar eigen zeggen van de schrijfster, was het aanvankelijk als een werktekst bedoeld. Zij is trouwens bij de Nieuwe Komedie bij het repetitieproces betrokken geweest. Dat de voorstellingen aansloegen had dan ook in hoofdzaak met de inhoud van het stuk te maken en met de professionaliteit van de vertolkers. In het gehele oeuvre van Hella Haasse is haar toneelwerk nu nog enkel een voetnoot. Toch is het goed er aan te herinneren omdat het mede een getuigenis is van een maatschappelijke evolutie die weliswaar nog altijd bezig is, nu zonder de mei ’68 sit-ins en zonder het Rode Boekje waar toen menig jonge volwassene mee zwaaide. Het generatieconflict, onbekwaam gezag, corruptie, agressie, hebzucht en leugens, kortom de spanning tussen verleden en toekomst zijn er nog altijd. En nog altijd zijn vormen van kunst en creativiteit draden in het donker om de mensheid doorheen dat labyrint te helpen. Literatuur: - Aleid Truijens, Hella S. Haasse, in Kritisch Literatuur Lexicon, augustus 1994.
- R. Arteel, Hella Haasse en het toneel, www.theatermaggezien.net, 20 januari 2004.
|
| Dit artikel werd reeds 102 keer gelezen. | auteur(s):Roger Arteel |
|