De zee als ultiem decor Appelblauwzeeziek van Kopergietery | 20 Augustus 2010 |
 (c) Isabel Devos | Het woord ‘locatietheater’ houdt een belofte in. Theater, maar ook iets meer. Iets spannends. Een pretparkgevoel. Wanneer de belofte niet wordt ingelost, is de teleurstelling dan ook extra groot. Wanneer de voorstelling woord houdt, daarentegen…
De locatie moet iets toevoegen aan het aldaar gespeelde theater. Alleen dan mag je met recht en reden spreken van locatietheater. De locatie mag geen excuus vormen voor theater. De ergste soort is die waar de toeschouwer zich verkleumd, al dan niet onder een ‘gezellig’ dekentje, zit af te vragen waarom hem dit nu toch weer moet overkomen. Het bestaat en het maakt kwaad. Lievemoederen met warme drankjes en een grote glimlach achteraf helpt niet. Wat je hebt bijgewoond is locatie. Aangevuld met natuurelementen eventueel. Maar geen (goed) theater.
Gelukkig bestaat ook het omgekeerde. Locatietheater pur sang, waarin locatie en theater zozeer vervlochten zijn dat ze niet zonder elkaar kunnen. Niet hier, niet nu, mét reden. Het theater is ontstaan uit de locatie, maar het theater blijft zonder meer de naam theater waardig. Bij zulke voorstellingen maakt het je nauwelijks iets uit of je smelt van de hitte of je tenen eraf vriezen van de kou. Je hebt iets unieks gezien, gehoord, geproefd.
Festivals zoals Theater aan Zee lenen zich uitermate voor de creatie van locatievoorstellingen. De familievoorstelling Appelblauwzeeziek (10+) van Kopergietery heeft wat dat betreft op de afgelopen editie de locatie der locaties uitgekozen. Op een afgelegen stukje strand namen de toeschouwers plaats op een lange witte bank, allemaal naast elkaar, met een koptelefoon op de oren, een minuscule verrekijker in de aanslag en eventueel een deken op schoot. Voor je: het strand en de nauwelijks merkbaar dichterbij sluipende Noordzee (de voorstelling werd alleen gespeeld bij vloed). Dichtbij de waterlijn staat een man (Tom Ternest) in een vormeloze, zilverachtige regenjas. Hij staat met de rug naar het publiek en staart naar de zee. Die zee ruist zachtjes in de oren van de toeschouwers. Het is een kanjer van een beginbeeld. Meer heb je niet nodig om een rilling over je rug te voelen. De kleine, eenzame figuur bij het weidse water raakt zonder woorden en werpt je terug op jezelf.
Wanneer iedereen de tijd heeft gehad om zich op de bank te nestelen en het beginbeeld in zich te laten doordringen, begint de geluidsband zich te vullen. Het ruisen van de zee krijgt het gezelschap van een soundscape (Gerrit Valckenaers) en een verhaal. Een stem (Joris Hessels) vertelt dat de man bij het water Victor heet. Victor is bang van water. Toch staat hij elke dag op het strand naar de zee te staren. Hij denkt na en hij mist de vrouw van wie hij houdt. Op een dag verdween ze in het water. Zou Victor ooit de moed hebben om haar achterna te gaan? Het is een erg dubbele wens. Wat als hij het water ingaat? Zal hij dan bij haar zijn (naïef-romantische interpretatie)? Of zal hij gewoon verdrinken, zoals ook zij heeft gedaan, en wordt zijn moedige daad een wanhoopsdaad (wetenschappelijk verantwoorde versie)? Afhankelijk van de invulling die de toeschouwer aan die vragen wil geven, zal het slot van de voorstelling een heel ander gevoel met zich meebrengen.
Voor Victor zijn beslissing kan nemen, moet er eerst nog iets gebeuren. Hij heeft een katalysator nodig. Die duikt op in de figuur van een bizarre man (Gregory Caers) die Victors tegenpool blijkt te zijn. Hij is beweeglijk, actief, sleept stokken en andere strandjuttersmaterialen heen en weer. Aarzelend gaat Victor in interactie met hem. De gekke man is degene die Victor letterlijk in beweging zet en dus zijn beslissing stuurt om iets meer te doen dan alleen maar voor zich uitstaren en in kringetjes denken. Helemaal duidelijk wordt het personage niet. Hij blijft vlak, een poppetje dat met grote bewegingen heen en weer holt op het strand. De grote afstand tussen spelers en publiek – die op zich een enorme troef betekent, want iets wat geen zaal ooit kan bieden – maakt dat de interactie het ook van die grote bewegingen moet hebben. De verrekijkertjes zijn niet sterk genoeg om de personages zo dichtbij te trekken dat hun mimiek zichtbaar wordt. Je ziet van hun gezichten maar net genoeg om vast te stellen dat ook de dialogen tussen beiden vooraf opgenomen zijn – wat het poppetjeseffect uiteraard alleen versterkt. De personages blijven in dit hele middendeel te veel illustraties bij een hoorspel in plaats van spelers die bijdragen tot een verhaal. Dat zorgt ervoor dat de voorstelling zijn belofte slechts gedeeltelijk waarmaakt.
Na de te lange periode van heen-en-weergeloop maakt het natuurlijke decor de voorstelling rond. Victor staat opnieuw in zijn eentje naar de zee te kijken. Maar nu durft hij. Appelblauwzeeziek eindigt even sterk als ze begonnen is. Met de zee als hoofdrolspeler en Victor in de rol van kleine, eenzame mens die zich tot al wat groter is dan hijzelf moet verhouden (de zee, maar ook zijn verdriet, het gemis en het verlangen bij zijn geliefde te zijn). Hij handelt. En het beeld dat daarna overblijft – het publiek starend naar het water, de zee, de golven, aarzelend of het nu moet applaudisseren voor zo’n groots decor waaruit de spelers verdwenen zijn – is onthutsend en confronterend. Dat was Victor. Dat was zijn keuze. ‘En jij?’ vraagt de zee. ‘Wat doe jij als je genoeg naar me gekeken hebt?’
Info: www.kopergietery.be
|
| Dit artikel werd reeds 465 keer gelezen. | auteur(s):Ines Minten |
|