Theatermaggezien ®
omdat theater belangrijk is...
ARCHIEF 2000 - 2014

Puur intellectueel theatergenot
De man zonder eigenschappen, deel 1 van Guy Cassiers/Toneelhuis, in samenwerking met De Tijd
21 Juni 2010


(c) Koen Broos
Der Mann ohne Eigenschaften van de Oostenrijkse auteur Robert Musil is een boek dat al jaren klaarligt om gelezen te worden. En ik denk niet dat ik de enige bezitter ben die het boek (nog) niet gelezen heeft. Het staat bekend als een meesterwerk dat de tijdgeest van de eerste helft van de twintigste eeuw treffend weergeeft, als een schitterende ideeënroman met veel essayistische uitweidingen over een twijfelende intellectueel in de nadagen van de Oostenrijks-Hongaarse dubbelmonarchie. Maar de dikte (in de Duitse pocket-uitgave met annotaties meer dan 2000 pagina's) en de wetenschap dat het niet direct een page-turner is, houden je toch tegen. Je bent dan blij dat er een regisseur is die het te lezen boek in een theatervorm gaat brengen, en als het dan ook nog Guy Cassiers is die zich met zijn ploeg in het boek vastbijt, kan dat alleen maar goed nieuws zijn, na al de producties die hij al gemaakt heeft op basis van de canonliteratuur (van de cyclus Le temps perdu van Proust tot Bezonken rood van Jeroen Brouwers, van Onder de vulkaan van Malcolm Lowry tot het kleine pareltje V.Swchwrm van Toon Tellegen). Cassiers maakt er telkens iets moois van. En dat is met deze Man zonder eigenschappen ook weer het geval.

Een paar maanden geleden heb ik genoten van De fantasten, ook van Musil, door De Tijd. Het eerste uur van deze vier uur durende voorstelling is heel verwarrend. Constant zit je met de vraag wie nu precies wie, wat en hoe is, maar langzaam rol je in het verhaal en vooral in de uitgesproken ideeën, en geniet je van de kracht van de taal en de geformuleerde volzinnen. Duimen en vingers lik je af bij de geniale stijl van Musil. Heel vaak zit je op het puntje van je stoel en denk je 'dit moet ik noteren, dit moet ik onthouden'. Het eerste deel van de trilogie De man zonder eigenschappen door het Toneelhuis en De Tijd biedt hetzelfde genot. In deze productie is dan ook nog eens alles heel mooi vormgegeven.

Het eerst deel van het drieluik wordt omschreven als een soort van 'laatste avondmaal'. De Europese beschaving op de vooravond (Wenen, 1913) van de eerste wereldoorlog. Ze beseft of wil nog niet beseffen dat ze ten onder gaat. De elite van Kakanië, de spotnaam voor het Oostenrijks-Hongaars keizer- en koninkrijk, komt samen in de zogenaamde Parallelactie om de viering van het zeventigjarige keizerschap van Franz-Josef in 1918 voor te bereiden. Het personage Ulrich, de wiskundige, de man zonder eigenschappen, wordt door zijn vader naar voor geschoven als secretaris van deze groep adellijken en hoge burgers. Er is de conservatieve graaf Leinsdorf die extreem-rechts wordt, de idealistische en spirituele salondame Diotima, de wat simpele generaal Stumm von Bordsweher, de opera- en vrouwenliefhebber graaf Tuzzi, de hysterische Clarisse en haar man, de mislukte kunstenaar Walter, enzovoort, met als intrigant de Pruisische industrieel én schrijver Arnheim. Ze zijn pronkerig uitgedost in kostuums van de hand van Valentine Kempynck en Johanna Trudzinski. Er ontspinnen zich draden van flirten en benaderingen. Ulrich blijkt erg in trek te zijn bij de vrouwen van het gezelschap. Terwijl zij vergaderen en in rake volzinnen de ene gedachtekronkel na de andere algemeenheid over politiek en samenleving spuien (met zeer herkenbare en nog erg actueel klinkende boutades, en zelfs gekruid met Latijnse spreuken) wordt Wenen geteisterd door een paardenziekte: de paarden hebben diarree en schijten alles onder. Maar ach, zolang het de Lippizaners niet treft, is er voor deze elite niets aan de hand.

In het eerst deel lijkt nog alles harmonieus en praten ze op dezelfde golflengte. Dat wordt nog eens onderstreept door projecties. Als de leden van de Parallelactie vergaderen, doen ze dat aan een naar beneden gezakte balk waarop de tafel van Het Laatste Avondmaal wordt geprojecteerd. In de andere dialogen tussen de personages zien we op de achterwand in het groot stukjes en fragmenten uit dat doek van Leonardo da Vinci. In het deel na de pauze worden het fragmenten uit De Intocht van Christus in Brussel van James Ensor. De personages laten hun masker niet vallen, integendeel, mensen worden maskers. Een groteske die door het beeld te laten schuiven op neergezakte lamellen nog grotesker wordt. En dat wordt op zijn beurt nog eens versterkt door de close-ups via de videocameraatjes van de aan het woord zijnde personages. In een collage worden die beelden gegroepeerd, als de maskers van Ensor. Een carnavaleske ontbinding van de westerse cultuur in woord en beeld. Pianist Johan Bossers speelt het hele stuk door motieven uit het oeuvre van Wagner. De man zonder eigenschappen als een Götterdämmerung. Onder de vleugel kronkelt bijna onzichtbaar de hysterische Clarisse als een lichamelijke profetie van de totale ineenstorting.

Wat deze productie zo mooi maakt, zijn de scenografie en de beelden van Cassiers en Enrico Bagnoli, en het uitstekende spel van de acteurs en actrices. Dirk Buyse, Katelijne Damen, Gilda De Bal, Vic De Wachter, Tom Dewispelaere, Johan Van Assche, Liesa Van der Aa, Wim Van der grijn, Marc van Eeghem en Dries Vanhegen spelen allen uitmuntend. Dankzij hen rollen de teksten als pareltjes over het voetlicht. Ook de tekstbewerking van Filip Vanluchene, Cassiers en dramaturg Erwin Jans is een huzarenstukje.

De productie raakt niet emotioneel, laat staan dat ze ontroert. De grote kracht zit in de afstandelijkheid en het puur intellectueel genot in taal, beeld, spel en enscenering. En dat doet ook eens deugd.

De delen 2 en 3 zijn voor het seizoen 2011/2012. Ondertussen toch maar eens proberen het boek helemaal te lezen.


Info: Www.toneelhuis.be

Dit artikel werd reeds 446 keer gelezen.auteur(s):Tuur Devens