Theatermaggezien ®
omdat theater belangrijk is...
ARCHIEF 2000 - 2014

De poppenspeler in dienst van de kunst
Jan Fabre/Troubleyn, De dienaar van de schoonheid: een monoloog door Dirk Roofthooft
2 April 2010


(c) Wonge Bergmann
Een monoloog over een poppenspeler die zich in dienst van de schoonheid onzichtbaar wil maken. Zo wordt het stuk aangekondigd. Ik heb in publicaties (nvdr, zie o.a. De vijfde wand - Tuur Devens - Pro-Art, 2004) het dans- en theaterwerk van Jan Fabre al vaker tot het genre figurentheater gerekend. De dienaar van de schoonheid sluit perfect bij dat interpretatiemodel aan.

Fabres werk is beeldend theater, waarin de pop als metafoor dient. De pop kan een ideaalbeeld zijn om als mens na te streven. Maar hij kan ook als waarschuwing gelden: mensen kunnen zoals een pop louter een machine worden, die slechts mechanisch bevelen gehoorzaamt. Vaak zijn Fabres spelers robotachtige figuren, wezens van vlees en bloed die zich als ledenpoppen gedragen. Het zijn geen personages, maar personae die als exempel fungeren, sinnebeelden, zoals in een spel der sinnen, waarin personae (poppen) heel vaak lineair en rechtlijnig een karaktertrek of deugd symboliseren.

Ook typisch voor figurentheater is het thema van het gevecht tussen de manipulator en zijn object, tussen de kunstenaar en zijn werk. Ook dat vinden we bij Fabre in zijn gedrevenheid om van zijn acteurs/poppen ‘strijders van de schoonheid’ te maken.

Fabres fascinatie voor speelpoppen kun je ook al zien in een pentekening uit 1979, Het ontstaan van de poppenkast. Een clownhandpop valt met uitgestrekte handjes uit een vagina. De pop is ontsproten uit een menselijk, vrouwelijk geslacht, en geworpen op aarde, zoals de existentialistische mens, die zich als clown met de glimlach een weg door het leven zal moeten banen.

En nu is er dus een theatercreatie waarin de manipulator aan het woord is. Eerst is er sprake van een Fabre als onzichtbare manipulator van het 'poppenschouwspel’. Een Fabre zoals we hem kennen: achter de coulissen. Maar wat later in het stuk staat hij op de scène, bij de coulissen, en als pop!

Dirk Roofthooft verschijnt in een rood vest, wit hemd, met een wit serveerdoekje over de arm. Hij is een lakei die met de plumeau nog de laatste stofjes wegveegt, de vloer inspecteert, en controleert of alles op zijn plaats staat. “Ik ben poppenspeler”, zegt hij tegen het publiek. Je denkt dan: “Een poppenspeler in dergelijke opvallende kleur? Dat past niet.” Een poppenspeler is ofwel niet te zien (bij de poppenkast en de poesjenellen), ofwel geheel in het zwart gehuld om zo weinig mogelijk op te vallen. Maar deze theatermonoloog zal een mooie evolutie kennen van rood naar zwart, van aanwezigheid tot poging in het niets te verdwijnen.

De dienaar van de schoonheid is een metatheaterstuk. Dirk Roofthooft spreekt - in een variété-variatie - rechtstreeks tot het publiek en verklaart zijn handelingen. Hij zet de toeschouwer zelfs aan tot krabben, want zo aanstekelijk beeldt hij zijn eigen voortdurende jeuk uit (“Zenuwen”, verontschuldigd hij zich). Roofthooft is de poppenspeler die zijn marionetten manipuleert. De poppenspeler staat dan weer in dienst van de 'patron', die de touwtjes in handen heeft, en die staat dan weer in dienst van de schoonheid. De mens als een marionet aan draadjes gebonden aan een manipulator. Deze keer is die grote manipulator niet God, maar wel een god, namelijk de meester, hij die de stukken 'fabreceert'.

De 'patron' is aanvankelijk onzichtbaar, maar verschijnt wat later uit de coulissen als een pop naar het beeld van Jan Fabre, rokend en beschouwend. De poppenspeler is in zijn drie acts of ‘schuifkes’ tellende poppenspel heel zichtbaar, maar weet zich nadien onzichtbaar te maken. De marionetten (van de hand van Paul Contryn van De Maan) zijn figuren à la de stangpoppen uit de (Antwerpse) poesjen, die tot de zogenaamde volkscultuur behoren.

Zoals de schuifkes zijn er de taallagen: er zijn de vertelling van de poppenspeler in 'schoon Vlaams', de commentaren in het Antwerps (= de zogenaamde lage cultuur) of in het Frans (= de zogenaamde hoge cultuur) en tot slot zijn poppenspeltaaltje. Het refereert aan het bijna onverstaanbare brabbeltaaltje van de rondtrekkende (en ook poppenspelende) commedia dell'arte- en straatartiesten van eind 18de eeuw, die van de machthebbers wegens hun opruiende taal geen woorden meer mochten gebruiken. Humor was voor hen toen een belangrijk wapen. En deze keer is er ook veel humor in het werk van Fabre. Die (zelf)relativering is aangenaam om te zien en te horen.

De verschillende lagen in het stuk glijden als schuifkes in elkaar over, niet alleen qua taal, maar ook inhoudelijk. De verschillende lagen van manipulatie vormen als het ware de trappen in de hiërarchie van spelen/manipuleren. Ze worden getoond, gespeeld, besproken, met als de top van de piramide niet een god, maar de schoonheid. Dat geschiedt met mooie en ook soms vergezochte aforismen (dé schoonheid is nu eenmaal - en gelukkig maar - toch niet te definiëren).

Poppenspel houdt het publiek nog vaker dan gewoon 'mensentheater’ een spiegel voor. Dat doet Fabre hier letterlijk en beeldend met een 'heel schoon' eindbeeld. Scheerspiegels zakken naar beneden. Die spiegels zijn hol, waardoor je gezicht groter wordt als je erin kijkt. Het is een bijzonder fraaie metafoor van het spel als een uitvergroting, als een groteske.


Info: www.troubleyn.be

Dit artikel werd reeds 424 keer gelezen.auteur(s):Tuur Devens