Julius Caesar van Peter Verhelst (NTGent) Hypnotiserende retorica | 17 Januari 2010 |
Julius Caesar is het tweede deel uit Peter Verhelsts trilogie over macht en eenzaamheid, na LEX, waarin Alexander de Grote het woord kreeg. Macht, eenzaamheid, discipline, waan en waanzin. En de relatie tussen die begrippen. Het komt allemaal aan bod in Verhelsts poëtische, bezwerende tekst. Van begin tot eind hang je aan de lippen van de Romeinse dictator, terwijl je al dan niet de onderliggende betekenis van zijn woorden tot je laat doordringen. Bovenal gaat deze voorstelling immers over de kracht van de retorica. Een wapen dat elke machthebber tot het zijne maakt.
Twee seizoenen geleden verdiepte Valentijn Dhaenens zich voor zijn memorabele monoloog DeGroteMonD in 2500 jaar redevoeringen. De medley die daaruit resulteerde liet blijken dat de inhoud en argumenten uit dergelijke speeches al die jaren dezelfde gebleven zijn, uit wat voor kamp de spreker ook kwam. Peter Verhelst vertrekt voor Julius Caesar vanuit eenzelfde gedachtegang. Hij gebruikte de Romeinse leider als kapstok om zijn redenering aan op te hangen, maar voedde zijn personage bij met woorden van anderen. Hij las teksten van machthebbers uit diverse tijden en met uiteenlopende ideologieën en besloot dat ze allen, van Caesar over Himmler tot Barack Obama vergelijkbare beloftes doen aan hun publiek, vergelijkbare dromen najagen en vergelijkbare retorische trucs toepassen.
Het stuk vangt aan in duisternis. Je ziet wat schimmen en hoort een motor draaien. Het geluid komt van een soort zwarte droogtrommel op een heftig schuddende metalen stelling. Het rommelt, zoveel is duidelijk. Geleidelijk wordt het rustiger en komt er meer licht op de scčne. Centraal zitten de twee figuren waar de voorstelling eigenlijk om draait. Julius Caesar (Aus Greidanus Jr.) leunt tegen zijn geadopteerde zoon Brutus (Kristof Van Boven) aan. De leider houdt zijn onderdaan letterlijk en figuurlijk onder de knoet. Er ontspint zich tussen hen meer dan een verbaal spel. Caesar duwt Brutus’ hoofd naar beneden, manipuleert zijn bewegingen en zijn woorden. Hun bewegingen zijn langzaam en bestudeerd, choreografisch en bevreemdend. Beiden zijn enkel gekleed in zwarte laarzen en dito broek. Achter hen staat een figuur met eenzelfde uniform. De verzinnebeelding van TrouwEerenVolk (dramaturg Paul Slangen) zal de voorstelling lang zwijgen, maar ziet en hoort wel alles wat er gebeurt. Voorts zitten er nog twee getuigen op de scčne. Links van het gebeuren, al half in het duister, zit tekenares Irmine Remues. Ze bestudeert de twee centrale figuren en legt hun doen en laten schets na schets op papier vast. Rechts achteraan zit een kind (Arne Nowak/Marco Tete) met een deken om zich heen en – zo blijkt althans later – een doedelzak op schoot. Hij neemt evenmin deel aan de dialoog. Julius en Brutus, hun woorden, hun choreografie van macht en onderdanigheid, van onderdrukking, bijna-liefkozing en dreigend geweld, hun blikken die strengheid, ernst en waanzin dan wel adoratie, angst en uiteindelijk verraderlijkheid uitdrukken: dat is alles wat je in deze voorstelling nodig hebt. Al de rest – het dode paard dat als rekwisiet aan het scčnebeeld is toegevoegd incluis - blijkt te weinig uitgewerkt en bijgevolg redundant.
Het kind (de onschuld?) speelt een aandoenlijke versie van Amazing Grace op de doedelzak. VolkEerenTrouw raakt besmeurd met bloed (volk, eer en trouw zijn alles behalve onschuldig). Voor de rest blijft hun rol beperkt tot een stille aanwezigheid van wie de betekenis ver van het publiek ligt. Van de vele tekeningen die Irmine Remues tijdens de voorstelling maakt, krijg je niets te zien. De conclusies die je uit haar beelden kunt trekken, worden dus evenmin in het geheel geďncorporeerd. Haar zwijgende rol krijgt de naam ‘moeder’. Aan hun namen kun je afleiden dat de drie getuigen een allegorische betekenis hebben. Die dringt echter alleen door op tekstniveau. In de voorstelling blijven ze te veel figuranten.
De dialoog tussen Caesar en Brutus, daarentegen, is poëtisch en de zegging ronduit hypnotiserend. Langzaam en ritmisch haakt Aus Greidanus Jr. zijn opeenvolgende monologen aan elkaar. Ondanks de vele herhalingen begint zijn retorica niet te vervelen. De kracht van de taal heeft het publiek te pakken. ‘Woorden zijn gemakkelijk. Die woorden uitvoeren is de zwaarst denkbare opdracht’, laat Verhelst zijn Caesar zeggen. Over dat verschil tussen de woorden en de uitvoering ervan gaat deze tekst nu net. Het publiek/het volk geeft zich met plezier aan de mooie woorden van de machthebber over: ‘Eén principe moet absoluut en onaantastbaar zijn: we moeten eerlijk zijn, fatsoenlijk, trouw. Wij weten wat het betekent om honderd doden te zien. We hebben duizenden doden gezien en toch zijn we ons fatsoenlijk blijven gedragen. Dit is onze triomf. Alleen al daardoor zijn wij groots gebleken.’
Maar tussen de regels schuilt vaak een ander soort waarheid. Wat zijn honderd of duizend doden meer of minder als het erom gaat de eigen macht te behouden of te vergroten? De machthebber bespeelt het volk met woorden, omdat hij zonder volk geen leider van een volk kan zijn.
Caesar: Wat heeft het volk? Brutus: Het volk heeft angst. C: Waar is het volk bang voor? B: Voor wat het niet begrijpt. C: Wat moeten we het volk geven? B: Iets om in te verdwijnen. C: We moeten het volk iets geven waar het in kan opgaan. Wie is de vijand van het volk? B: De intelligentsia.
Peter Verhelst en Aus Greidanus Jr. zetten een Caesar neer die manipulatief is en gruwelijk kil, die zijn eigen macht voorop plaatst en daarbij grenst aan de waanzin. Het spel van het duo Greidanus-Van Boven zuigt de aandacht van het publiek naar zich toe en laat ze niet meer los tot het laatste woord gevallen is en Brutus, ‘de zwarte panter’, heeft gedaan waarop iedereen zat te wachten.
|
Dit artikel werd reeds 975 keer gelezen. | auteur(s):Ines Minten |
|