Theatermaggezien ®
omdat theater belangrijk is...
ARCHIEF 2000 - 2014

Remix van de Apocalyps
Chaostrilogie van Abattoir fermé
14 November 2009

Abattoir fermé bestaat tien jaar. Dat viert het gezelschap met enkele hernemingen. Zo mixt het zijn beruchte ChaostrilogieIndie (2004), Tinseltown (2006) en Lala-Land (2007) – tot een nieuw, vier uur durend geheel. Met deze intrigerende remix knevelt het Mechelse collectief zijn toeschouwers onzacht in de rode pluche. Vier uur lang wordt het publiek bestookt met beelden, geluid, woorden en alle mogelijke in het rond spattende lichaamssappen. De alomtegenwoordigheid ervan stompt je zodanig af dat je al moeite moet doen om er een sluitende interpretatie aan over te houden. En dat kan niet (helemaal) de bedoeling zijn.

‘Waar Abattoir mee bezig is?’ Het antwoord op die vraag legt Abattoir in de mond van zijn personage Wilfried Pateet-Borremans, in een brief die verscheen in Rekto:Verso, mei 2007: ‘In de eerste plaats een relevante inhoud communiceren door middel van een zoektocht naar een democratie van theatrale middelen, me dunkt. Een gelijkschakelen van beeld, geluid, spel, licht, scenografie.’ Voor voorstellingen zoals Snuff (2009) of Mythobarbital (2008) gaat de uitspraak prima op. De verschillende theatrale middelen worden er inderdaad op een gelijkwaardige manier ingezet en leiden samen tot visueel en auditief prikkelende stukken, waarin overigens geen woord wordt gesproken. De Chaostrilogie, daarentegen, ervoeren wij veeleer als een dictatuur die de toeschouwer meedogenloos in de bankschroef knelt. Meer dan een gelijkschakeling van beeld, geluid, spel, licht en scenografie biedt de voorstelling een overload van dat alles. Wie zich echter schrap genoeg zet om er niet compleet murw door geslagen te worden, ontdekt wel dat Abattoir woord houdt. En moet willens nillens inzien dat de overdaad een noodzakelijk middel is om de relevante inhoud te kúnnen communiceren.

De beginscène houdt de sleutel tot de hele voorstelling in zich. Wilfried Pateet-Borremans (Chiel van Berkel) staat prominent op de scène. De theaterregisseur is klaar voor zijn meesterwerk, een film die uiteindelijk een larger-than-life snuff movie zal blijken. Links en rechts van hem dansen twee meisjes in rood ondergoed (Tine Van den Wyngaert en Kirsten Pieters). In het begin hebben ze er duidelijk geen zin in. Stukje bij beetje doen ze beter hun best om een erotische dans ten beste te geven. Daarin worden ze opgezweept door Pateet-Borremans, die hen almaar sneller toeblaft: ‘Nee! Opnieuw!’ Na een tijd krijgt hij genoeg van zijn spelletje en geeft hij te kennen dat ze kunnen oprotten. Vervolgens wendt hij zich tot het publiek. ‘Ik haat acteurs!’ brult hij. ‘Acteurs zijn allemaal werkschuwe flikkers. Ik haat actrices. Actrices zijn allemaal sletten. Pothoeren die zich een carrière omhoog pijpen. Ik haat theaterregisseurs die stukken van 500 jaar geleden relevant vinden. Wie zit daar nu op te wachten? Geen hond. Niemand wil theater. De volkswil heeft nog nooit een kunstenaar gesubsidieerd. Een democratie blijft een democratie ook zonder theater. Kunst is niet vrolijk, theater is niet fijn. Het kost slapeloze nachten en kopzorgen. Elke minuut van je leven geef je aan theater. Het is geen beroep maar een staat van zijn. Maar ik kan niet zonder. Ik bedenk elke dag een stuk. Als het slecht weer is, bedenk ik er wel drie. Vreselijke stukken, lelijk, raar en ondoorgrondelijk diep. Ik ben blij dat ik voor theater heb gekozen. Mijn vrouw is zo lelijk. Ik heb haar opgesloten in een hok. Ik mis haar. Kutwijf.’ Haat en liefde. Schoonheid en lelijkheid. Aantrekking en afstoting. Betekenis en zinloosheid. De wereld zit vol van zulke tegenstellingen en de mens zit vol met tegenstrijdigheden, want hij wil dingen die onverenigbaar zijn. Dat is des te meer zo in Lala-Land, het oord waar de Chaostrilogie zich afspeelt. Geïnspireerd op de hyperbolische wereld van Hollywood, is Lala-Land de plek bij uitstek waar de behoorlijk verdorven en uitermate eenzame natuur van de mens op de spits wordt gedreven, de plek waar superlatieven hoogtij vieren, waar de Apocalyps piekt en op zijn einde loopt. Die gitzwarte wereld wil Pateet-Borremans/Abattoir op de scène brengen. Een vergrootglas op de uitwassen van de wereld vandaag. Dát hoort in het theater vandaag. Abattoir zet alle middelen in om zijn punt duidelijk te maken.

In de uren die op deze eerste scène volgen, geeft Abattoir ons een inkijk in de levens van enkele inwoners van Lala-land, die op de een of andere manier een rol zullen spelen in Pateet-Borremans’ meesterstuk. Daar zijn bijvoorbeeld Joan (Van den Wyngaert) en Jack (Mark Verstraete). Zij is een serveuse die het schopt tot pornoster, vervolgens in de goot terechtkomt en zal eindigen als hoofdrolspeelster in de snuff movie van Borremans. Hij is een niemendal die elke dag alleen naar de film gaat in de hoop niet alleen naar huis te hoeven en die uiteindelijk zal doodbloeden in de stinkende toiletten van een tot tankstation omgebouwde cinema. ‘Two lost souls in the big bad city’ vinden samen – heel even – de pauzeknop op hun eenzaamheid. Alle personages – Pateet-Borremans incluis – zijn fundamenteel alleen en worden stuk voor stuk in het zwarte gat gezogen. Hoop is er niet. Want zelfs als enkelingen deze Apocalyps zouden overleven, begon alles gewoon van voor af aan, de ellende, de pijn, het geweld, de eenzaamheid. ‘Het is altijd zo geweest. Zo zal het altijd blijven.’

Wilfried Pateet-Borremans denkt het allemaal te doorgronden. We leven in een wereld waarin de mens god heeft doen vallen en zijn lijk heeft bewerkt met ‘pikhouwelen en schoppen’. Hij trekt de parallel tussen het troosteloze bestaan van al die ‘strangers in paradise’ die wachten op iets wat nooit zal komen, en het theater. Hij wil komaf maken met alle schone schijn, met alles wat onecht is. Zijn film, L’autopsie phénoménale de Dieu, moet een kogel zijn, ‘afgevuurd op het collectieve schedeldak’. Hij ‘wil het publiek niet emotioneren’, hij wil het liever ‘vermoorden’. En dat wil hij doen door het ‘de horror [te] tonen van de menselijke geest’. Helaas kan zijn doorzicht de regisseur evenmin van de ondergang redden.

Abattoir speelt een vier uur durende Apocalyps. Op de scène maakt het gezelschap de cirkel rond. Bloed, seks, spuug, cirkelzagen, bekertjes urine en dies meer leiden uiteindelijk tot de vaststelling dat een nieuw begin daarom geen schone lei is. ‘Nee! Opnieuw!’ De eeuwige herhaling strandt telkens opnieuw in ellende en decadentie. In universele horror. Het publiek zit ondertussen naar adem te happen. Het is effectief niet geëmotioneerd. Het is overdonderd. De kans is groot dat de toeschouwer zo perplex staat door alle indrukken die op hem af gekatapulteerd worden, dat hij er niet meer aan overhoudt dan dat: een veelheid van prikkels die hem ver houden van de inhoud van het stuk. Dat zou jammer zijn. Abattoir toont een wereld waarin het zwemmen of verzuipen is. Daarbij horen voorstellingen waarin het zwemmen of verzuipen is. Theater hoeft niet fijn te zijn. Theater moet je drukken in het vuil en de uitwerpselen die de wereld uitscheidt. De Chaostrilogie is de ultieme synthese van tien jaar slachthuistheater. Een synthese die het geheugen opfrist en toch weer doet opschrikken. De Apocalyps heeft namelijk geen plaats voor fijnzinnigheid en esthetica, is geen oord voor democratie. De Apocalyps vraagt om kakofonie, om overdaad en dictatuur. Geen excuses als de boeien knellen.


Info: www.abattoirferme.be

Dit artikel werd reeds 162 keer gelezen.auteur(s):Ines Minten