Theatermaggezien ®
omdat theater belangrijk is...
ARCHIEF 2000 - 2014

Einar Schleef 26 Augustus 2001

Op 21 juli 2001 overleed in Berlijn Einar Schleef (° 1944, Sangerhausen, na de oorlog in de DDR), in Duitsland wellicht de meest omstreden regisseur-auteur van de voorbije vijftien jaar. Hij was 57 jaar en stierf aan de gevolgen van een hartkwaal. Onbuigzaam, geniaal, eigenzinnig, dictatoriaal, het slechte geweten van Duitsland, zijn enkele van de eigenschappen die Schleef werden toebedacht.

Het theater van Schleef is in alles de tegenpool van wat tegenwoordig in Duitstalige landen voor degelijk theater moet doorgaan: dat soort theater waar je zonder blozen met je baas naartoe kunt, en waarvoor je zonder morren een duur ticket koopt, want theaterbezoek is een statussymbool, zoals een heel dure auto of een jonge vrouw met sterallures. Schleef heeft er voor gezorgd dat dit publiek geregeld de zaal uitliep. Schleef fungeerde als het slechte geweten van Duitsland. Schleef heeft het tragische weer in eer gesteld door in alles en overal het antieke koor niet alleen de hoofdrol maar vooral een symbolische rol te geven. Daarmee reageerde hij tegen een trend die volgens hem al sinds Shakespeare bezig was. Shakespeare, aldus Schleef, had het antieke koor in stukken getrokken en hield niets meer over dan een bende ongecontroleerde wildemannen die elk in hun eigen drama vluchtten. Het ging er bij Schleef in essentie om dat het koor een verzameling is van sterke persoonlijkheden, geen meelopers, maar kritisch ingestelde mensen en dat er solidariteit is tussen die individuen. Het felst trok hij van leer tegen het “koppel” en het huwelijk, dat hij als het toppunt van egoïsme beschouwde. Temeer ook omdat, volgens Schleef, de vrouw door de man is overwonnen en niet meer het middelpunt van het drama (het leven?) uitmaakt.

Voor Einar Schleef is het leven één grote tragedie omdat de mens voortdurend geconfronteerd wordt met spanningen, zeg maar conflicten, tussen principes en diegenen die ze verdedigen, die, zelfs als gelijkwaardige partners, niettemin er op uit zijn een mens te kluisteren om hem vervolgens kapot te maken. Een dergelijke filosofie heeft ongetwijfeld te maken met Schleefs slechte ervaringen met het DDR-regime dat hij in 1976 ontvluchtte. Maar het tragische had zich bij Schleef al eerder gemanifesteerd.

Op zijn 16de viel hij uit een rijdende trein die was afgedankt en naar een rangeerstation reed en waarvan de deursloten al waren verwijderd. In een provinciaal hospitaal zweefde hij een jaar lang tussen leven en dood, maar even erg was al het onbegrip geweest dat hij van zijn ouders als kind had moeten incasseren, de onverschilligheid van zijn vader, en daarna het leed dat de Staat hem als student berokkende en het negeren dat hij bij het Berliner Ensemble ondervond. Hij ervoer het allemaal als zijn “deutsche Passion” en schreef er over in zijn autobiografisch essay “Droge Faust Parzifal”. Maar ook na zijn vertrek uit de DDR in 1976 kwam hij in de Bondsrepubliek niet onmiddellijk aan zijn trekken. Ook daar werd hij genegeerd, gekleineerd en lange tijd achteruitgeschoven. Hij kon ook moeilijk los van zijn haat-liefde verhouding met de DDR. Ondanks alles behield hij een sterke binding met zijn moeder en zijn geboortestreek. Daarover heeft hij het in zijn tweedelige roman “Gertrud” en in de stukken “Totentrompeten I. und II”.

Door zijn val uit de trein was Schleef beginnen stotteren en was het alsof de woorden in zijn hoofd bleven steken en tegen zijn slapen begonnen te beuken. Hij vreesde dat de mensen het zouden kunnen horen of dat de woorden er zo zouden uitspringen en hij hield zijn mond dan stevig gesloten. Maar precies door die opeenhoping in zijn hoofd van woorden en taal is in hem de kunstenaar ontstaan. Hij vond er een uitweg voor in talrijke verhalen, essays, toneelstukken (waaronder nog zeer recent: “Verratenes Volk”, waarin hij naar de echte oorzaken van de Duitse revolutionaire beweging in 1918 zoekt aan de hand van teksten van Döblin, Dwinger, Milton en Nietzsche, waarin deze laatste een twijfelachtige eer krijgt toebedeeld) en in zijn vele regies en eigen optredens.

Een voorstelling in een regie van Schleef was altijd van lange duur, met veel spelers en vaak op een kaal toneel. Hij hield van teksttheater, maar tekst beschouwde hij als vijandelijk gebied dat moest veroverd worden. Het woord als een verhard iets, een korst. De mond van de speler zag hij als een werktuig dat de korst moest breken, dus meer als een gereedschap dan een instrument. Welk stuk hij ook aanpakte, de realisatie ervan was “hier” en “nu”. En zeer typisch was dat hij hele horden spelers liet aanrukken om één personage te vertolken. Uit één Gretchen kwamen vele Gretchen voort. Eén figurant werd een massa figuranten.

Een regie van Einar Schleef bleef natrillen. Zoals zijn interpretatie van “Wessis in Weimar” uit 1993. Door de pers grondig besproken en grotendeels goed verteerd, door auteur Rolf Hochhuth op een gerechtelijke vervolging onthaald nadat hij de opvoering eerst had trachten te verbieden. Met deze productie die hij realiseerde bij het Berliner Ensemble kon Schleef beslist enkele frustraties kwijt. Het was zijn definitief afscheid van zijn DDR-verleden en meteen een striemende aanklacht tegen ex-West-Duitsland dat, volgend Schleef, nu dezelfde houding aanneemt tegenover de Ossis, zoals destijds nazi-Duitsland aannam tegenover de joden. Ossis krijgen nu, zoals vroeger de joden, van alles de schuld. Tegelijk was dit stuk een gelegenheid voor een theatrale wraak op wat Schleef destijds bij het Berliner Ensemble had moeten ondergaan, waar hij nu met triomf werd binnengehaald.

Waar Hochhuth tekstueel en scenisch tekortschiet, haalt Schleef Schiller erbij maar het gaat er de regisseur om aan te tonen hoe het huidige Duitsland zich zelf aan het verminken is. Daartoe zet hij de grote middelen in. Mannen, naakt onder de soldatenmantels en met zware, korte laarzen, zwaaien blanke bijlen. De voorstelling dreunt van de dril en verwijzingen naar het leger en neo-fascisme liggen zo voor de hand. Er is ook een verbluffende spreekdril opgelegd. Kern van de voorstelling is, dat een broedermoord wordt voltrokken. Maar de scène blijft naakt, zoals spelers met hun naaktheid hun onmacht maar ook hun kleurloosheid demonstreren. Precies om aan te tonen hoe het niet moet, laat hij hele horden aanrukken in een ritmisch brul- en stamptheater overspoeld door Teutoons koorgezang. Theater als rituele aanklacht tegen de triomferende intocht van het Westen in het Oosten.

Inmiddels was Einar Schleef al enkele maanden bezig met de voorbereidingen voor de creatie bij het Berliner Ensemble van “Macht nichts” van Elfriede Jelinek, op haar manier een vuurtoren in het cultuurlandschap. Met de creatie van Jelineks “Sportstück” op de conventionele scène van het Wiener Burgtheate r, werd Schleef door het gezaghebbende Duitse tijdschrift Theater heute, in 1998 uitgeroepen tot regisseur van het jaar en Jelinek meteen tot theaterauteur van datzelfde jaar. Het laatste stuk van Schleef: “Nietzsche Trilogie” (verschenen in Theater heute, aug.-sept. 2000), waarin hij de familie Nietzsche gezellig aan de haard opvoert: moeder, dochter en zoon, of Duitslands genie en grootheid op z'n smalst, was gepland voor juni van dit jaar. Schleef zou zelf de rol van Friedrich Nietzsche hebben gespeeld.

Het licht van Schleef is nu gedoofd. Naar eigen zeggen was hij onverzadigbaar als de vlam, die hem dan ook deed gloeien en hem tenslotte heeft verteerd. Claus Peymann, intendant van het Berliner Ensemble kon niet anders dan getuigen: “Een onbuigzaam genie is van de scène weggegaan”.

Dit artikel werd reeds 159 keer gelezen.auteur(s):Roger Arteel