Theatermaggezien ®
omdat theater belangrijk is...
ARCHIEF 2000 - 2014

Circus of Circustheater?
Een paar reflecties en wensen.
21 Juni 2008

De Zomer van Antwerpen draait op volle toeren, in Gent zal tijdens de Gentse feesten menig theater in straat en openlucht te bekijken zijn, in Hasselt krijgen we Theater op de Markt,… Er is weer zoveel, misschien te veel. Tijd voor een paar reflecties.
(deze tekst is een bewerking van een lezing die ik gaf voor een colloquium over straat- en circustheater Buiten de muren (Gent, 2006) en van een tekst in opdracht van Theater op de Markt, herfsteditie 2007)

Het gaat goed met het nieuwe circus in Vlaanderen. Grote en kleine festivals houden de mensen in de zomer in eigen stad of stadje. Elke Vlaamse provincie heeft zijn circusateliers, en de vraag is veel groter dan het aanbod. Honderden kinderen staan op wachtlijsten en staan te popelen om het jongleren met ballen en knotsen aan te leren, om acrobatische sprongen te kunnen maken, om van touw naar touw te kunnen vliegen, maar de opleidingslokalen zitten overvol.
In Tilburg, vlak over de grens, is een echte hogeschool gestart voor professionele circuskunsten, in Brussel hebben we de circusschool ESAC, de hogeschool KHLim in Hasselt is dit academiejaar met een postgraduaat circustheater gestart om sportleraren de pedagogische kneepjes van de circuskunsten bij te brengen.
Heel belangrijk is natuurlijk het Vlaamse centrum voor circuskunsten , dat dit jaar in Gent zijn kantoordeuren geopend heeft. Men is nog druk op zoek naar een ruimte met ateliers, repetitielokalen en presentatieplekken, want naast administratieve taken wil het centrum ook in de praktijk een echte centrale plek zijn. Het centrum is het eerste wapenfeit van het circusdecreet dat vanaf 2008 in werking treedt. Dan komt er van overheidswege meer geld vrij voor het circus. Men hoopt op genoeg.
Toch stel ik mij vragen en heb ik enige bedenkingen (daarvoor ben ik ‘criticus’, nietwaar).
Het centrum voor circuskunsten gaat de belangen behartigen van alles wat met circus te maken heeft. Dat is natuurlijk wel heel veel. Dat behelst dus het traditionele circus, de nomadische, rondtrekkende circussen, de circussen met en zonder dieren, dat behelst het straattheater, het gewone circus, het circus in tenten, het circustheater, het openluchttheater, de kleine en grote festivals, de professioneel geprogrammeerde en georganiseerde festivals en de festivals die het moeten hebben van de toeristische diensten en de horeca-ondersteuning, de opleidingen, de ateliers, dat behelst de belangen van de professionele circusartiesten én ook van alle amateurs. Zal er nog ruimte genoeg zijn om aandacht te schenken aan de artistieke kwaliteit, aan het artistieke niveau van producties?

Subsidies krijgen hangt niet alleen af van het budget waarover een overheid kan beschikken, maar ook van wat ze er wil aan uitgeven. Van de appreciatie die ze er aan toekent. In Frankrijk lukt dat goed en bloeien de professionele opleidingen, en veroveren Franse circustheatergezelschappen de hele wereld.
Hier in Vlaanderen stuiten we nog steeds op de spanning tussen hoge en lage cultuur, ondanks de steeds toenemende tendens die grenzen te laten vervagen in de cultuurbeleving. Aan straattheater, circus, circustheater, aan theatrale kunsten biten de schouwburgmuren in het algemeen, kleeft nog al te vaak het etiket ‘lage cultuur’, ondanks de enorme verschillen die er –zoals ook binnen de ‘gewone’ theatersector - tussen de gezelschappen en artiesten zijn.

Laten we even door de (Europese) theatertijd dolen en kijken hoe hoog – laag de ene periode sterk tegengesteld zijn, om dan zich op een ander moment met elkaar te vermengen.

Homo Ludens

De mens is een spelend wezen. Een homo ludens. En in de loop van zijn geschiedenis komt dat speelse meer naar boven dan andere keren, of anders of beter gezegd, wordt die speelsheid meer gewaardeerd dan in andere perioden.
Naast zich te willen bewijzen in allerlei sporttakken, willen mensen ook hun medemensen laten zien hoe goed ze kunnen bewegen en spelen. Lichamelijke talenten en kunsten ontdekken en exploreren, is van alle tijden. Het theater begon er mee, en het bestaat nu nog, expliciet in chapiteaus en in de open lucht.

Neurospasten

Zoals in alle culturen ontstond ook bij de Grieken theater vanuit religieuze riten en plechtigheden. Dionysos, de god van de drank en vruchtbaarheid, was – geef toe - een god om te aanbidden, en dat deed men dan ook naar hartenlust op allerlei festivals, waar gedanst, gezongen, en later ook theater gemaakt werd. Het woord theater komt van een oud Grieks woord dat "kijken met bewondering, aan­schouwen" betekent. In de grote Griekse amfitheaters was er eigenlijk niet zo heel veel te zien. Alles draaide om de tekst, en de focus richtte zich op de declamatie van de tekst.
Naast de ‘hoge cultuur’ van de tragedies, had je ook de iets minder hoge cultuur van de komedies, waarin naast de lichamelijke beweeglijkheid en spelelementen, de fallus geen onbescheiden plaats innam. Die fallussymboliek vinden we ook heel expliciet in het theater buiten het amfitheater, in het theater van de lagere cultuur. Rondtrekkende artiesten bevolkten volkse parades en stoeten met metershoge poppen. De poppenspelers heten neurospasten, omdat zij aan draden trekken, waarmee –ter ere van Dionysos – enorme erecties tevoorschijn kwamen. Neurospasten, het klonk niet echt esthetisch hoogstaand, en ook Socrates moest niets van deze volkscultuur hebben.

De Romeinse theaters vermengden grosso modo de hoge en lage culturen in hun Panem et Circenses, hun brood en spelen. In hun openluchttheaters konden zelfs 40.000 mensen plaatsnemen. En dat zonder geluidversterkers en al de techniek van nu.
Het neurospastisch theater van de Grieken wordt bij de Romeinen de Atellaanse komedie, met zijn Maccus-figuur en dat wordt dan een dikke tien eeuwen later de Pulcinella in de Commedia dell' arte.
Cicero vond het Romeins theater van zijn tijd maar niets: theater van hoge cultuur diende niet gespeeld te worden, maar alleen gelezen.

Jongleurs en blijde inkomsten

De Romeinen maakten van theater vooral visuele spektakels, binnen en buiten de muren van het amfitheater. Hele legers met 6000 muilezels en figuranten werden aange­voerd, en vanop het strand kon het publiek zich vergapen aan heuse georkestreerde zeeveldslagen. Op een echte dode meer of minder keek men niet. Als acteurs dienden gevangen genomen christenen, en dat is een van de redenen dat de Kerk, toen ze macht kreeg, zich verzette tegen dergelijke decadente taferelen, en het theater als een duivels verderf beschouwde. Toch zal, zoals bij de Grieken, het toneel in de tweede helft van de middeleeuwen vanuit religieu­ze motivatie weer opvlammen. Maar ondertussen blijft het theatervuur wel brandend. De mens blijft een homo ludens, en Kerk of niet, gespeeld wordt er. Door de rondreizende skopen, de verhalenvertellers, en later de jongleurs blijft het volkse theater bestaan. Jongleurs kunnen niet alleen met balletjes opgooien en opvangen, maar brengen ook sappige en maat­schappijkriti­sche verhalen. Deze vermaakartiesten, deze Saltimbanco's dansen, spelen mime en poppenkast, zijn dompteurs van beren en apen, ze zijn acrobaat, muzikant, worstelaar, verteller, kortom, ze zijn makers van - zoals wij dat nu noemen - Gesamtkunst, totaaltheater. Totaaltheater zoals het genre buiten de muren nu wil bereiken. Totaaltheater op locatie.

Op locatie, nl. in de kerken bij het altaar, de preekstoel en bij de zuilen in het middenschip ontstond het religieus toneel, dat dan in stoet de kerk uitging, en in openlucht zijn traject verderzette. Deze processies kregen hun werelds equivalent in de optochten, met praalwagens met twee verdiepingen waarop tableaus vivants te zien waren en waarop taferelen opgevoerd werden. Korte acts werden dan op pleinen en voor huizen gespeeld. In de blijde inkomsten draaide alles rond de vorst, en was de hele stad één groot openlucht­theater. Ook takels en andere toneelmachinerieën zorgden voor spectacu­lair vallende engelen en een toornige god, die vanuit de hemel moest ingrijpen, en vanuit de luiken kwamen duivels en andere heerlijke monsters de dagelijkse sleur doorbreken. Wagenkarren werden vaak voor esbattementen gebruikt en later ook voor zinnespelen, allegorieën over de mens die aan de deugden verzaakt. De blijde intochten en zeker de passiespelen in de Goede Week groeiden uit tot grootse evenementen waarvoor een regisseur werd aangesteld om het boeltje te leiden. Kortom, je kun hier spreken van een mix tussen hoge en lage cultuur. De processies en stoeten waren de voorlopers van de huidige Reuzen en Prinsessen en Olifanten (van Royale de Luxe op de Zomer van Antwerpen).

Hoog en Laag

Als de maatschappelijke structuren veranderen, verandert ook het theater, en er komt sinds de 17de eeuw een splitsing tussen theater voor het volk en thea­ter voor de heersers. De absolute vorsten trekken zich terug in hun hoven, en vormen het middelpunt van hun theaterzalen, nadien verhuist de burgerij de schouwburgen naar het centrum van de stad, vanwaar de burgerlijke normen aanschouwelijk worden getoond.
Hoge cultuur binnen de muren, en buiten de muren de lage cultuur.
De kermisartiesten, de Saltimbanco's, de komedianten van de Commedia dell’arte trekken nog rond. Maar het wordt moeilijk. En dan is er Philippe Astley. Toen hij een dikke 230 jaar geleden (en in de geschiedenis van de menselijke cultuur is dat echt nog niet zo lang geleden) met zijn paardenshows begon, zocht hij uit die rondtrekkende artiesten mensen die de intermezzo’s tussen de paardendressuuracts konden opvullen.

Met andere woorden: de clown, de acrobaat, de trapezist, de jongleur, dat alles zijn de mensen die eerst als opvulsel, als tussendoortje werden gebruikt, en die NU in het nieuwe circus de hoofdbrok, de hoofdacts vormen. Maar daarvoor moest nog een weg worden afgelegd.

De circussen groeiden, in volume, in de verscheidenheid van dieren en freaks, in aantal mensen. Grote circussen zoals Barnum & Gailey sloten nog geen honderd jaar geleden hun shows af met een groot pantomimespel. Hele verhalen over cowboys of ontvoerde prinsessen werden uitgebeeld en met alle circusspecialiteiten verweven. Scènes uit werken van Shakespeare, de slag bij Waterloo, de wandaden van Nero. Het kon niet spectaculair genoeg zijn.
Dat was in de circussen.

Zichtbare en onzichtbare reacties.

Maar ook in de zgn. hoge cultuur komt reactie tegen de burgerlijke normen. Eind negentiende eeuw willen bevlogen kunstenaars theater terug bij het volk brengen en het onttrekken aan de burgerlijke moraal. Men wil (volkse) elementen uit de lage cultuur in de hoge cultuur integreren. Men wil de Dionysische roes van het theater weer beleven en ondergaan, men gaat terug naar de openlucht. Horen we die echo’s de laatste jaren niet weer? In de jaren ’20 willen grote artiesten in De Parade (Parijs, 1917) de vrolijke gekte van het lichaam en van de fysieke verrukking.
De scheiding tussen publiek en scène moet zo klein mogelijk worden. Dat klinkt ons nu ook heel bekend in de oren. Max Reinhardt (de stich­ter van de Salzbur­ger Festspiele) bijvoorbeeld regisseert openluchtspektakels, waarbij hij zich laat inspireren door het circus en door de zgn. bloemenweg van het Japanse Kabukitheater. De acteurs lopen naar de speelplek langs de tribunes en krijgen al bloemen van het publiek toegeworpen. Dat alles om het ritueel karakter van theater te onderstrepen.
Ook dat geluid vangen we nu veel op: theater brengt mensen samen, creëert een samenhorigheid, theater als ritueel, buiten de kerkmuren, buiten de muren. Theater als vervanger van de mis, openluchttheater als vervanging van de openluchtmissen en processies.
Theater was weer een feest, naar theater gaan was synoniem met participeren in het theatergebeuren. En ook dat geluid echoot nu heel luid op de festivals en op de plekken buiten de muren.
Naast de circusevenementen was er ook buiten de bourgeoismuren in de jaren ‘20 vooral politiek theater: straattheater met een politieke boodschap (agitproptheater) een fenomeen dat eind jaren '60 weer heel sterk opkwam Daarnaast ontkiemde in de jaren ’70 ook het ‘onzichtbare theater’ van Augusto Boal, een vorm van Theater van de Onderdrukten. Op een plek werd er iets gespeeld zonder dat de omstaanders doorhadden dat het om een vorm van theater ging. Bijvoorbeeld een discussie in een treincoupé tussen een gekleurde en niet-gekleurde medemens. Hoe reageren de andere mensen in de coupé? Bedoeling was een maatschappelijke discussie op gang te krijgen. Onzichtbaar theater kon en kan echter ook minder politiek gericht zijn. Bijvoorbeeld op vernissages, op recepties gaat een groep mensen zich anders gedragen, met alle hilarische gevolgen. Dan is het een spel, een spelen met rituelen, tradities, conventies. Het duurt even voor je dat in de gaten hebt, en vaak word je op het verkeerde been gezet.
Het is een vorm van theater die nu ook graag beoefend wordt buiten de muren. Het zorgt voor veel verrassingen én vragen.

Straattheater in Vlaanderen en Nederland was in de jaren ‘70 vaak politiek theater. Er is in heel wat nagesprekken gediscussieerd over dé juiste poli­tieke lijn, en terwijl die discussies maar steeds over het­zelfde doordramden, veranderde er iets in het straattheater. Na Frankrijk, waar de oprichting van de circusscholen voor een heuse boom van circustheater zorgde, begon er in de lage landen ook steeds meer aandacht te groeien voor dit nieuwe soort theater, zowel bij artiesten als bij publiek. In de ontvoogdingsstrijd van de arbeider ging men op zoek naar het verleden, naar de volkse tradities en naar de rituele, religieuze bronnen, naar de mythen, naar het mythische in de mens. In het mythisch theater (jaren ’90) ligt de nadruk op de archetypische 'mito' van de mens om zichzelf een werkelijkheidsbeeld van zijn angsten, opwinding en crisissen te verschaffen en om zijn innerlijke emoties naar buiten te dragen en er vat op te krijgen. Die innerlijke zoektocht wordt ook naar de vormgeving verdergezet en uit zich in grootse verrassende en verwonderende beelden, in repetitieve en bezwerende percussieritmes, in dansrituelen, en vooral in magisch-cultische scènes met de natuurelementen water, aarde, vuur en lucht. Veel elementen uit de parades en voorstellingen van nu konden zo geplukt zijn uit de rituele oertijd en uit de middeleeuwen.

Kunst en niet-Kunst

Een tiental jaren geleden leek de nadruk van openluchttheater vooral te liggen op het aspect theater an sich. In het zich afzetten tegen film, en vooral tegen de show en technische perfectie van tv en video zocht het (circus)theater naar zijn eigenheid, naar zijn eigen krachten en die vond het in de levendigheid, de echtheid en de eenmaligheid van de productie. In het openluchttheater manifesteerde zich dat door de directe lichamelijkheid in het zonlicht/de schijnwerpers te zetten, vandaar de vele acrobatische toeren, en door het vele gebruik en het uitvergroten van natuurlijke decorelementen (water, aarde, lucht en heel veel vuur!) . Openluchttheater was circustheater, was theater om theater. Niet alleen de visuele vormgeving en de muzikale omkadering waren belangrijk, ook de dramatische inhoud en de dramaturgie moesten op punt staan.

De laatste jaren constateer ik dat openluchttheater vaak tot een spectaculair evenement verglijdt, tot een al dan niet groots opgezet entertainment. Niet alleen in de openlucht, maar ook in de circustenten, en op allerlei locaties buiten de schouwburgmuren, (en ook binnen de muren, maar dat is een ander verhaal). Veel van het circustheater is tot entertainment verworden.
Laat ik even voor de duidelijkheid verwoorden wat ik als verschil tussen entertainment en kunst versta. Ik citeer graag de wijze woorden van essayiste Marianne Van Kerkhoven (in haar essaybundel Van het kijken en van het schrijven):

“ik denk dat het verschil tussen kunst en entertainment precies daarin ligt dat in de kunst een maker zijn ding doet, het nog-niet-gekende realiseert en dat in entertainment een aantal makers iets creëren dat beantwoordt aan verwachtingen die leven bij een publiek, dat het reeds-gekende in een nieuwe variatie wil terugzien.”

Ik wil gelaagdheid

Die hele paddenstoelenexplosie van circusartiesten, circusscholen, festivals boezemt mij ook schrik in. De ene markt wordt na de andere straat ontdekt als speelplek, en niet in het minst door de middenstand en de evenementenindustrie. Ik ben soms bang dat we aan het roetsjen zijn in de richting van Panem & Circences, of beter Voetbal en Spelen.

Ik wil zo graag dat die tendens van begin vorige eeuw om hoog en laag te mixen, zich verder ontwikkelt. Toen werd dat proces bruut gestopt door de fascistische regimes. Pas de laatste decennia is die draad weer opgepakt. Ik wil zo graag dat het nu, na bijna honderd jaar, wél lukt.

Goed openluchttheater en goed circustheater mogen voor mij geen vrijblijvend en gratuit entertainment zijn. Ik hou van jonglerieën en clownerieën met een al dan niet melancholische gelaagdheid, maar in ieder geval met een gelaagdheid. Ik verlang naar straat- en circusacts voor jong en oud, naar theater dat zijn wortels uit het nabije en verre verleden blootlegt, de theaterdraden uit het verleden opvist, doortrekt en nieuwe dingen weeft, vaak op zoek naar zijn eigenheid in vorm en inhoud, al dan niet als ritueel, maar steeds oprecht en echt.
Ik wil binnen, maar ook zeker buiten de muren verrast worden, in de openlucht, op locaties, in kleine tenten en grote chapiteaus aangesproken worden, indrukken ondergaan, ik wil tot reflectie gedwongen worden, ik wil genieten, ik wil verliefd worden. Ik wil niet alleen lachen en mijn bewondering met een “Oh wat kan die dat goed” uitdrukken, ik wil ook verwonderd worden, ik wil die verwondering door mijn lijf laten gaan, ik wil ontroerd worden, in de brede zin van het woord: ik wil geraakt worden.

Op straat, op markten en pleinen, in tenten, in de openlucht wil ik opgaan in de piste van de vrolijke gekte van het lichaam en van de fysieke verrukking. Ik wil buiten de muren belanden en heerlijk vertoeven op eilanden van de verbeelding ( Peter Brook), ik wil kunnen bewonderen, ik wil tot in mijn diepste vezels verwonderd worden.
Vandaar denk ik dat het belangrijk is in het zicht van het circusdecreet en de oprichting van een centrum voor circuskunsten, om vragen te stellen, keuzes te maken: *

  • Maken we geld vrij voor opleidingen en/of producties
  • Kiezen we voor professionelen en/of amateurs
  • Traditionele circussen en/of het zgn. nieuwe circus,
  • Circus zonder dieren en/of circustheater
  • Nostalgie en/of anders is anders
  • Animatie op straat en/of kunsten op straat
  • Traditie en/of vernieuwing
  • Evenementen en/of festivals
  • Productiecellen en/of werkplaatsen
  • Festivals en/of gewone circuit
  • Cirque du Soleil en/of Circus Ronaldo
  • Show - Saltimbanco’s of echte existentiële Saltimbanco's
Ik schrijf nu wel steeds en/of, ik wil voorzichtig zijn. Ik ben geen artiest, geen organisator, geen beleidsmaker, geen mecenas, ik ben een liefhebber van theater, van theater kijken, ik ben een stukje publiek waarvoor het allemaal gemaakt wordt, een publieksstukje dat echter niet alleen op het moment van de voorstelling lekkere dingen wil proeven, maar dat ook nog lang wil genieten van de nasmaak.
Als ik het goed begrijp kiest het Centrum voor Circuskunsten voor en/en. Het centrum wil alles wat met circus te maken heeft behartigen. Ik denk dat dat moeilijk kan. Er zullen keuzes gemaakt moeten worden, een paar en/of maar veel of/of. Zoals Theater op de Markt duidelijk kiest voor meer dan circuskunsten en amusementsacts. De werkplaatsen van Dommelhof worden bevolkt met mensen die een artistiek ei willen leggen in het veld van circustheater, Theater op de Markt, en zeker de herfsteditie zoals we die nu meemaken, kiest voor circustheater. Een mengeling van circuskunsten én theater. Dat is duidelijk. En daarover ben ik verheugd. Keuzes maken moet. En dus ook: *

  • hoge versus lage cultuur of mengeling
  • Amusement of cross-overs
  • Evenementen of festivals
  • Kunstjes of kunsten
  • Evenementen of kunst met de k van kwaliteit en kwetsbaarheid

* Aan de toeschouwer de opdracht om door te strepen wat niet past en om zelf aan te vullen.

Dit artikel werd reeds 492 keer gelezen.auteur(s):Tuur Devens