Theatermaggezien ®
omdat theater belangrijk is...
ARCHIEF 2000 - 2014

Het onuitgesprokene voelbaar maken: het taaltheater van Harold Pinter.

6 September 2007

In 2005 werd de Britse acteur en toneelschrijver Harold Pinter (1930) onderscheiden met de Nobelprijs voor literatuur. Zoals het ook het geval was voor acteur-auteur Dario Fo, die in 1997 de prijs kreeg, werd de bekroning van Pinter op gemengde gevoelens onthaald en niet enkel in bepaalde literaire kringen.

 

De verhouding tussen theater en literatuur is al vanouds voorwerp van discussie. Theater is in essentie een abstraherende vorm van communicatie tussen een speler en iemand die kijkt en luistert. De speler beschikt daarvoor over zijn lichaam en zijn stem. Of zoals Jean Vilar het formuleerde: "il n'y a que des corps et des sons". Lichamen en klanken dus. Zowel het lichaam als de stem van de speler spreken een taal.

 

Het zuiverste theater komt tot stand in de stiltes en de pauzes én het suggereren van de ongeschreven tekst onder de eigenlijke tekst. In vervreemding en ontroering die beter beroering wordt genoemd. Vandaar die spanning tussen de toneelauteur (de man of vrouw van buitenaf) en de toneelspeler, die men tegenwoordig liever 'maker' noemt, nu spelers,  regisseurs en dramaturgen graag met eigen teksten of  'bewerkingen', met alle risico's van dien, voor de dag komen.  

 

Zo is ook Harold Pinter vanuit het métier van het spelen vertrokken toen hij in 1957 besloot voor het theater te schrijven. Hij was op zijn dertiende begonnen met gedichten en verhalen. Op zijn zeventiende stopte hij met studeren en op zijn achttiende werd hij acteur, eerst uit verveling dan om den brode. Hij speelde nagenoeg tien jaar met een reizend gezelschap vooral in Ierland tot hij in 1957 bij een vriend pochte een stuk te kunnen schrijven binnen de zes maanden. Doe het in twee weken, was het antwoord. Pinter gooide er zich op en schreef in amper vier dagen The Room, waarmee hij meteen al de locatie voor al de nog komende stukken aangaf: een kamer, een kleine ruimte als metafoor voor een hele, vaak zonderling aandoende, maar altijd toch zeer realistische wereld, die van buitenaf wordt bedreigd.      

 

Wat onmiddellijk opviel was de zeer nauwgezette manier van toneelschrijven. Ieder woord was van belang. Hij bracht een nieuwe klank in het gevestigde theater, dat hij niet kende omdat hij te lang ver van Londen, de toonaangevende theaterstad, had getoerd met wat men 'boulevardtheater' noemde. Londen haalde hem binnen met Het verjaardagsfeest (The Birthday Party, 1958) maar de critici schreven dat het nonsens was en na acht dagen werd het stuk afgevoerd. In 1959 kwam hij met De huisbewaarder (The caretaker) en nu was de kritiek unaniem lovend.

 

Pinter is er van overtuigd dat hij bij het schrijven voor theater enorm veel voordeel haalde uit het feit dat hij acteur was. Hij kende de waarde van de stiltes en het ritme van een toneelspel. Maar nog andere factoren hebben meegespeeld. In de jaren vijftig en lang daarna hebben de Britse radio en televisie zich breed opengesteld voor toneelauteurs. Het schrijven van luisterspelen is voor velen een vruchtbare oefening gebleken. Het overbrengen van gedachten naar iemand die enkel op het horen is afgestemd vraagt heel wat meer concentratie. Maar ook het schrijven van tv- en filmscenario's vergt dat beknopte en directe in de mededeling. In het bewerken voor de film van romans, voelde Pinter zich dan weer vrijer.

 

Pinter had ook het geluk dat niet verfilmde scenario's van zijn hand, toch werden uitgegeven en dus toegankelijk waren. Ook een deel van zijn toneel werd verfilmd. Pinter heeft niet enkel gewerkt voor bekende filmmakers zoals Joseph Losey, Karel Reisz of Elia Kazan, hij heeft ook zelf televisiefilms geregisseerd.

 

Dat hij in het begin van zijn toneelschrijverschap niet veel afwist van het Londense theater deerde hem niet. Hij wou ook nooit deel uitmaken van een of andere artistieke beweging. Hij klom op zijn eentje naar een eenzame hoogte, waar hij zich bijzonder goed voelde. Hij wist niets af van Eugène Ionesco (1912-1994), die na '50 stilaan in geheel Europa werd gespeeld, maar hij had Samuel Beckett (1906-1989) gelezen, was vooral enthousiast over diens romans Molloy en Malone meurt (beide uit 1951). Ook het werk van Franz Kafka, kende hij, en dat van Dostojevski en James Joyce. Eigenlijk had hij veel gelezen sinds zijn kinderjaren en al heel wat geschreven.

 

Uit zijn ervaringen als lezer en speler én als schrijver komt hij tot de slotsom dat hij niet goed weet wat echt en onecht is, wat normaal en abnormaal is. Hij wil ook niet als optimist noch als pessimist beoordeeld worden, hij is, naar eigen zeggen, gewoon realist. Hij tracht gewone mensen op de scène te zetten, die geconfronteerd worden met ongewone situaties. Daarenboven: "Als men maar een beetje de mensen kent, dan lijken ze zeer normaal; maar wanneer men met ze leeft, dan stelt men vast dat ze niet normaal zijn" (in een gesprek met Guy Dumur in Le nouvel Observateur, september 1971).

 

Pinter beperkt zich tot het tonen van een cruciaal moment uit een leven. "Het zijn de wetten van het theater die het zo willen", zegt hij, "de vluchtigheid van een stuk". Hij poneert nergens een moraal. Hij toont enkel verhalen, geschiedenissen door ons op een eigen manier te interpreteren.

 

In de kamer (een woon-, hotel- of slaapkamer) waarin Pinter de handeling van zijn stukken situeert, worden de bewoners geconfronteerd met een indringer, een ongewone bezoeker, of iemand uit het verleden, die zich op de duur van de situatie meester maakt of ze grondig beïnvloedt. De mensen die zich bedreigd voelen trachten er uit te geraken door een weloverwogen taalgebruik, door naast elkaar te praten soms, door een leugen of simulatie. Hun angst leidt tot meer non-communicatie of tot misverstanden.

 

Pinter is niet zomaar tot die typische manier van situatie- en taalgebruik gekomen. Zoals bij de meeste schrijvers verwijst het fictieve naar een reële ervaring. Hij groeide op als Jood in het Londense East End, toen ook daar fascistische groepen de straat onveilig maakten. Elke dag moest hij over de spoorwegbrug waar ze met gebroken melkflessen stonden. De enige manier om hen te passeren, was ze in het voorbijgaan nonchalant, alhoewel doodsbang, aan te spreken: "Hoe gaat het?", "Goed", "Best dat het goed gaat". Hier was de korte, uit angst gespeelde dialoog, het redmiddel. Een ontsnappingsstrategie.

 

Deze en andere ervaringen hebben Pinter er toe aangezet de communicatie verder uit te diepen. Dat doet hij door bijvoorbeeld het onuitgesprokene voelbaar te maken in stiltes en pauzes. Hij doet het ook door personages elkaar te laten nazeggen. Herhalingen om de tijd te doden, om de dreiging als het ware uit te stellen. Tenslotte komt hij tot de grote slotvraag: wat is waar in een gesprek en wat is leugen, wat is echt en wat is vals.

 

Een volgende stap die Pinter zet, is deze naar de politieke realiteit, omdat hij van mening is dat iedereen willens nillens met politiek te maken heeft en precies bij politici er een opzettelijke ontwijking valt waar te nemen in de communicatie met de bevolking. Precies  vanuit politieke hoek kreeg de toekenning van de Nobelprijs aan Pinter de meeste kritiek.  De aan kanker lijdende schrijver was niet aanwezig op de uitreiking van de prijs in Stockholm. Hij hield een toespraak vanop zijn ziekbed en verscheen tijdens de plechtigheid op grote schermen. Hij maakte van de gelegenheid gretig gebruik om kritiek te spuien op het huidige wereldpolitieke bestel en om zijn onvrede te ventileren omtrent het samenspannen van Bush en Blair om de macht over de wereld te monopoliseren. Hij had het over de taal van het theater en de taal van de realiteit. In het theater ontstaat er een kat-en-muisspel tussen de schrijver en zijn personages. Uiteindelijk wordt een schrijver geleid door de personages en door wat ze moeten zeggen in welbepaalde omstandigheden. In de werkelijkheid is het anders. Daar telt enkel wat waar en echt is. Het leven is een voortdurende zoektocht naar waarheid. Voor Pinter, die daar nu ook gedichten over schrijft, is het duidelijk dat politici niet geïnteresseerd zijn in de waarheid, maar enkel in macht. Hoe minder de bevolking de politieke waarheid kent, hoe beter voor de machthebbers.    

 

Na een periode van stukken waarin een zeker thrillergehalte aanwezig is en de kamer veelal betrekking heeft op het persoonlijke leven van de personages, stelt Pinter zich meer geëngageerd op, en trekt de typische mist rond personages en situaties weg.

Dat is onder meer het geval met Mountain language uit 1988, over militairen en hun weerloze gevangenen. Machtsspelletjes tussen beulen en slachtoffers: de kamer is nu echt een cel geworden. Subtieler gaat hij te werk in Ashes to Ashes in 1996 indrukwekkend gecreëerd in het Nederlands bij Toneelgroep Amsterdam met Lineke Rijxman en Pierre Bokma, in een regie van Titus Muizelaar. Weer zitten een man en een vrouw samen in een kamer. Niet voor de gezelligheid, maar eerder als twee uit elkaar wijkende partners. Een kort stuk, een momentopname. Naast elkaar praten. Twee werelden in één kleine ruimte. De vrouw haalt herinneringen op aan een minnaar maar vermengt ze met gruwelbeelden uit de oorlog: deportaties, de Holocaust. Het persoonlijke wordt verdrongen door het collectieve geheugen. De man reageert enkel op het persoonlijke, dat mogelijkerwijs niet echt is. Het politieke is hier heel onderhuids aanwezig. Blijkbaar enkel bij de vrouw die echter te jong is om het te hebben meegemaakt. Man en vrouw raken verstrikt in het gesprek, voor zover daarvan sprake. De stiltes wegen zeer zwaar op het samenzijn, zoals de koele mededelingen over de oorlogsgruwel als een te zware last op de personages drukken.

 

Ashes tot Ashes stond in 2005 ook op het programma van het Raamtheater in Antwerpen in een regie van de jonge regisseur Brick de Bois. Pinters werk blijft fascineren. De Paardenkathedraal in Utrecht en het Raamtheater hebben eind 2006 samen Bedrog (Betrayal, 1978) gerealiseerd in een regie van Paula Bangels.

 

Bedrog is volgens sommigen autobiografisch. De personages zijn met kunst bezig, maar de schrijver benadrukt vooral het bedrieglijke dat achter de mooi gezegde woorden tussen geliefden schuilt. Pinter wil de naakte waarheid laten zien, niet in de erotische betekenis, maar in de letterlijke, zakelijke en ontnuchterende zin. Waar en onwaar, echt en onecht, kunnen volgens Pinter, naast elkaar bestaan. Hij toont hoe gewoon het ongewone wordt, hoe makkelijk men van zekerheid in onzekerheid terechtkomt. Of hoe taal eigenlijk een middel tot misverstand geworden is.

 

Een recensie over Bedrog vindt men hier in ons archief op datum van 30.11.2006.



Dit artikel werd reeds 156 keer gelezen.auteur(s):Roger Arteel