Maandagavond 23 juli 2007 is George Tabori overleden in zijn woning in Berlijn. Hij werd 93 jaar. Zijn werk en zijn wijsheid dienen tot het cultureel werelderfgoed te worden gerekend, aldus zijn uitgever Kiepenheuer en het Berliner Ensemble, het gezelschap waarvan hij sinds 1999 lid was en waar hij tot kort voor zijn overlijden nog geregeld te zien was.
Alhoewel zijn werk in heel de wereld bekend is, is het in Nederland en België slechts sporadisch gespeeld. Dat heeft wellicht voor een deel te maken met de ongewone (vaak Brechtiaanse) structuur van zijn stukken die daarenboven sterk aan zijn persoonlijke levenservaringen gebonden zijn. Enkele keren is Tabori naar Nederland gekomen onder meer voor het Holland Festival. In 1982 was hij met zijn eigen Tabori Truppe in Rotterdam met Der Voyeur, een stuk dat hij in New York (in het Engels, zoals de meeste van zijn stukken) schreef in de vorm van een proces waarop alle gebeurtenissen worden gereconstrueerd die tot de dood van een Portoricaanse jongen hebben geleid. In dit stuk maakt Tabori duidelijk dat we verantwoording moeten opnemen voor wat we zien. Hij noemt het ook politiek theater, omdat dit stuk toont hoe mensen met "de anderen" omgaan.
In Nederland is het vooral de voormalige Toneelgroep Centrum die stukken van Tabori heeft gespeeld: De Kannibalen, Het 25ste uur, Mijn moeders courage, Jubileum. In 1988 was het Wiener Burgtheater in het Holland Festival met Mein Kampf, in een regie van de auteur zelf. Mein Kampf is een farce over het zwervend bestaan van de dakloze Adolf Hitler in zijn jonge jaren. Tabori laat hem in Wenen samenwonen met een paar joden, zoals Tabori zelf ooit een zolderkamertje deelde met een nazivriend. In Vlaanderen werd Mein Kampf in 1994 gespeeld door Theater Antigone Kortrijk. In een regie van Horst Haweman (1940), ex-DDR, en met onder meer Dries Smits (Schlomo) en Guy Van Sande (Hitler), een opmerkelijke prestatie. Tabori was al in 1993 in Vlaanderen geïntroduceerd door het Fakkeltheater in Antwerpen met Jubileum, het stuk dat Tabori in 1983 schreef ter herinnering aan de machtsovername door Hitler. Regisseur André Lefèvre maakte de voorstelling met laatstejaars uit Studio Herman Teirlinck, in menig opzicht een "verrassende productie". Arca in Gent programmeerde eveneens in 1993, Weisman en Roodgezicht, een "joodse Western" over identiteit, een jaar na de creatie in het Nederlands door De Trust in Amsterdam. In 1990 haalde Arthur Sonnen drie door Tabori geregiseerde producties uit Wenen naar het Holland Festival waarin Tabori aan de hand van teksten van anderen vooral het Duitse naziverleden en de daarmee verbonden schuldvragen centraal stelt. In de jaren zeventig en tachtig ontpopt Tabori zich als het ware tot een advokaat van de duivel die alle morele waarden op hun geldigheid test en geen enkel taboe ongemoeid laat. Naar eigen zeggen is dit theater zijn poging tot communicatie en is het niet bedoeld als een louter kunstproduct. Zijn opvatting was dat theater niet de "aardbeving" moest spelen, maar zelf de aardbeving moest zijn. Zoals een acteur/actrice geen theater speelt, maar theater IS.
In Brussel programmeerden in 1995 zowel de KVS als het Théâtre National werk van Tabori. La courage de ma mère, kende in een regie van Philippe Van Kessel een uitgebreide toernee in Franstalig België. Requiem voor een spion (vertaling van Tom Kleijn) werd in de KVS in de regie van Jean-Claude Berutti, echter niet toegankelijker.
Een turbulent leven.
György (George) Tabori is op 24 mei 1914 in Budapest geboren, het jaar waarin de Oostenrijkse troonopvolger Franz Ferdinand in Sarajevo vermoord wordt. Hij is de tweede zoon in een joods (niet al te religieus) gezin. Zijn Hongaarse vader, Cornelius Tabori is journalist (eerst de misdaadrubriek, daarna perschef). Zijn moeder, Elsa, spreekt Duits, komt uit Slovenië dat deel uitmaakte van de Oostenrijks-Hongaarse dubbelmonarchie. Als jongen leest hij veel. Thomas Mann, Franz Kafka. Zijn broer die in Berlijn studeert spreekt hem over Bertolt Brecht en Erwin Piscator. Dat wekt zijn interesse voor theater. Van 1923 tot 1933 studeert ook George in Berlijn en daarna in Dresden. Zijn ouders willen hem in de hotelbranche. Hij huurt in Berlijn een kamer, samen met een collega kellner, die dweept met het opkomend nazisme. George valt daarbij in slaap en wordt bij de hoteldirecteur van communistische sympathieën aangeklaagd. De directeur ontslaat de aanklager. In 1934 gaat George terug naar Budapest. In 1935 wijkt hij met zijn broer naar Londen uit. Zijn familie blijft in Budapest. Ze worden tijdens de oorlog opgepakt en komen om in Auschwitz. Alleen de moeder ontkomt. Zij kan een Duits officier overtuigen dat ze niet op transport moet omdat ze van het Rode Kruis is. Hij gelooft haar en laat ze ontsnappen. Dit haast miraculeus voorval vertelt Georg Tabori in zijn novelle My Mothers Courage, die hij later tot een toneelstuk omwerkt. Het stuk wordt in 1979 door de Kammerspiele in München in het Duits gecreëerd met Hanna Schygulla.
In 1939 heeft George Tabori in Londen geen werk meer. Terug in Budapest, schrijft hij er voor de laatste liberale krant. In 1940 treedt Hongarije toe tot het verdrag met Duitsland, Japan en Italië. Tabori gaat als correspondent voor zijn krant naar de Bulgaarse hoofdstad Sofia. Bulgarije verbreekt zijn neutraliteit en steunt vanaf 1941 de Duitse opmars. Een Ierse vriend helpt Tabori vluchten naar Istanbul. Hij werkt er voor een Zweedse krant en voor United Press, geniet van een zekere welstand en verwerkt spionageberichten. Door zijn opdrachten voor de Britse inlichtingendienst kan hij ook een militair paspoort bekomen en onder de deknaam Captain George Turner opereren. Via Syrië geraakt hij tenslotte in Jeruzalem (dat door de Britten is bezet) van waaruit hij een radiostation bedient. Hij schrijft zijn eerste roman: Beneath the Stone (1943), gevolgd door Companions on the left hand (1946) en Original sin (1947). Na de oorlog terug in Londen, werkt hij tot 1947 nog bij de BBC in de Hongaarse studio.
In 1947 emigreert hij naar de Verenigde Staten van Amerika op aandringen van Carol Brandt, literatuuragente bij MGM, die ijvert om vooraanstaande schrijvers uit Engeland naar Hollywood te lokken. Tabori schrijft filmscenario's voor Alfred Hitchcock en Joseph Losey, raakt bevriend met Charlie Chaplin en Greta Garbo en ontmoet andere Duitse emigranten, zoals Thomas Mann, Lion Feuchtwanger, Arnold Schönberg. Alhoewel Tabori walgt van het mondaine leven in Hollywood waar het niet op kwaliteit maar enkel op geld aankomt, vindt hij het super nu in het Engels, tenslotte voor hem nog altijd een vreemde taal, te kunnen schrijven. Een ontmoeting met Bertolt Brecht en Charles Laughton doet hem definitief voor het toneel kiezen. Tabori's eerste toneelstuk, Flight into Egypt, wordt in 1952 in New York, in een regie van Elia Kazan gecreëerd, maar slecht onthaald. Andere stukken, vertalingen en bewerkingen van Brecht, Strindberg, Frisch, volgen.
In het McCarthytijdperk komt George Tabori op de zwarte lijst van het FBI. Elia Kazan laat zijn linkse vrienden (waaronder Arthur Miller) in de steek. Alles wat links, progressief en/of Europees is, is verdacht. Tabori vestigt zich in New York, trouwt er, krijgt drie kinderen, schrijft en regisseert.
In 1961 richt hij een eigen groep op: The Strolling Players.
In 1968 werkt hij in New York samen met Martin Fried aan de creatie van The Cannibals. In 1969 is Tabori in Berlijn voor de creatie van de Duitse versie: Die Kannibalen in het Schiller Theater. Daarmee brengt hij ook voor het eerst het Auschwitz-thema op het toneel. Hij richt in Bremen een Theaterlabor op waarmee hij een aantal controversiële stukken realiseert. In 1976 is deze groep te gast op het Holland Festival met Sigmunds Freude, op basis van de geschriften van de psychotherapeut Frederick S. Perls, die met zijn toepassing van de Gestaltpsychologie een ruime bekendheid verwierf in de VSA. Het Theaterlabor is tot op zekere hoogte te vergelijken met het Werktheater uit Amsterdam uit die dagen: een afstandelijk acteren dat zeer relativerend werkt. Toch sloeg die voorstelling niet aan: het rollenspel, de droomverklaringen en de uitdaging van de toekijkende genezer, duurden voor een deel van het publiek te lang.
Er kwam geen einde aan het surfend bestaan van de ondernemende theatermaker die Tabori inmiddels geworden was. Hij surft niet enkel op de bestaande en geestelijk "bevriende" schrijvers, hij zwerft ook van de ene locatie naar de andere. Hij werkt vaak op basis van improvisaties, maakt daarbij graag gebruik van proza en tekstcollages uit zijn eigen verhalen of uit werk van bijvoorbeeld Franz Kafka of Hans Magnus Enzenberger. Hij laat spelen in foyers, circustenten, repetitielokalen, een fabrieksloods. Soms gaat hij zeer extreem te werk. Voor Hungerkünstler, naar Kafka, wordt door de cast onder dokterstoezicht veertig dagen lang gevast.
In het geheel schreef Tabori veertig stukken. Tot zijn laatste dagen was hij in de ban van de magie van het theater. Zijn laatste première beleeft hij nog in 2007: het scenisch gedicht Gesegnete Mahlzeit.
Over De Kannibalen
Met dit, wellicht zijn belangrijkste stuk, wil George Tabori achterhalen wat er werkelijk is gebeurd met zijn vader die in Auschwitz is omgebracht. Toch is dit geen historische reconstructie, noch een feitelijke verwijzing naar het planmatig uitroeien van de joden. Tabori vermijdt ook elke sentimentele benadering. Hij laat twee overlevenden vertellen en discussiëren over mensen in een uitzonderlijke noodsituatie en vooral over honger. De gevangenen staan voor de keuze een medegevangene op te eten. Een van hen die de gaskamer verkiest, is Tabori's vader. Dit stuk is dan ook te zijner ere geschreven: "Opgedragen aan Cornelis Tabori, een bescheiden eter".
Het gevoel van een nooit aflatende honger staat symbool voor alles wat het Naziregime heeft teweeg gebracht. Het voortdurend praten over vreten in dit stuk door de slachtoffers is voor hen een uitlaatklep voor alle andere mogelijke angsten en spanningen. Het is de eigenste manier van Tabori om de zaken op een nuchtere en soms zelfs wrange humoristische manier voor te stellen, waarbij de toeschouwer zelf de afstand bepaald die hij tegenover het probleem inneemt.
Dat was dan ook de kritiek van een deel van de critici: dat het stuk te weinig het joods zijn van de slachtoffers suggereerde. Dat was precies wat Tabori bedoelde: dat sentimentaliteit en piëteit sinds Auschwitz onmogelijk zijn geworden.
Literatuur:
- George Tabori, Autodafé. Erinnerungen, Verlag Klaus Wagenbach, Berlijn.
- Wend Kässens, Der Spielemacher. Gespräche mit George Tabori, Verlag Klaus Wagenbach, Berlijn.
- du, Zeitschrift der Kultur, sept. 2001, nr 719, George Tabori. Macht kein Theater! www.dumag.ch
- Jac Heijer, Aangrijpend groepswerk in De Kannibalen, recensie in Haarlems Dagblad, 30 november 1972.
- Jac Heijer, Een geboren Oostenrijker, Mein Kampf in het Weense Burgtheater, NRC Handelsblad, 26 februari 1988.
- M.S., Weerzien met de kannibalen, gesprek met G. Tabori, Humo 19 januari 1995
- Paul Goossens, We liegen allemaal, gesprek met G. Tabori, Knack 25 januari 1995.
|