In de keuken van een logementshuis. De Queeste speelt Forza Winterslag | 28 September 2006 |
Verzamelen doen we in het café van De Oude Kapel. Dan lopen we achterom, door de zijdeur door de gang. We passeren een trap naar boven. Daar zit een Elvis Presley-imitator. Hij playbackt een droevig liedje. We nemen plaats aan de tafels in de refter van het logementshuis. De vrouw des huizes deelt soep uit. In het West-Vlaams, een taal die je niet verwacht in Genk, het hart van Limburg. Hier verwacht je allerlei talen, Pools, Turks, Italiaans, …., of de creoolse mix van al die talen die in de mijncités worden gesproken, het zogenaamde Algemeen Cités. Maar geen West-Vlaams. En als de soep op is, begint ze haar verhaal, en komt Paulo binnen, de Italiaan, die begin jaren ’50 naar Genk gelokt werd, en als gastarbeider in Winterslag (nu deelgemeente van Genk) terecht kwam, om in de put te werken.
Logementshuizen zijn een typisch fenomeen uit de mijnstreek van weleer. Alleenstaande mannen vonden er onderdak, in afwachting dat hun gezin afkwam en een woning in de cité konden betrekken. Met twee of drie of vier sliepen ze op een kamer, en in de gemeenschappelijke keuken kookte ieder zijn potje. We zitten nu in zo’n keuken annex refter, met de grote ijskast (met ketting), pompbak en fornuis aan de ene kant, en aan de andere kant een hele muur vol lockers. Sadettin Kirmiziyüz en Lien De Graeve, allebei studenten vierde jaar aan de Toneelacademie Maastricht, zetten twee personages neer, die er zijn. Wat een uitstraling en talent hebben deze twee stagiaires. In een strakke coaching van gast’regisseur’ Jo Roets (van Laika) weten zij heel natuurlijk, direct én suggestief subtiel, hun relatieproblemen zichtbaar te maken. Allebei zijn ze inwijkelingen in deze mijnstreek. Zij heeft het zwaar om het huis te runnen, hij wil constant uitvliegen. Dat alles in een maatschappelijk kader van opvang voor gastarbeiders, de culturele crashes, de moeilijkheden in zo’n huis voor alleenstaande mannen. Na de sluiting van de mijnen worden de logementshuizen opvangcentra, waar ook drugsverslaafden en drugsdealers terecht komen, met al de gevolgen vandien. Heel die problematiek wordt gelukkig niet uitgesmeerd, maar zit in het relatieconflict tussen de twee antagonisten onderhuids, om dan even als een puist aan de oppervlakte open te springen. De verhalen van de twee personages zijn gebaseerd op echt gebeurde verhalen. Theatermakersgroep De Queeste heeft zichzelf de taak opgelegd om elk jaar een ‘Buurtpatrouille’ te houden. Ze trekken in het Genkse op interview uit rond een bepaald thema, en uit die gesprekken destilleren ze een productie, op locatie. Zo hebben we al Kamp Waterschei gehad, over de Duitse krijgsgevangen die in de mijn moesten werken, en vorig jaar was Biz Kolderbos te zien (zie archief) over Turks-Vlaamse koppels. De producties worden op locatie gespeeld, en de stagiaires bij De Queeste trappen niet in de val om er een historisch en politiek correct vormingstheater van te maken. De vertelde anekdotes en historische feiten uit de vele gesprekken worden in een theaterstuk gegoten door de spelers zelf, en dat maakt dat je ‘echte’ personages te zien krijgt die bekken zoals ze zijn in deze dramatische realiteit, die nauw verwant is met de echte realiteit. Veel mensen zag ik instemmend knikken als er iets verteld werd door de twee. “Jaja, zo was dat.” Maar niet alleen de herkenbaarheid maakt deze stukken interessant, het is vooral het spel van de acteurs zelf, de locatie, de gecreëerde sfeer en conflictspanningen die overtuigen. Dat er met deze buurtprojecten ook ander volk dan het reguliere theaterpubliek naar de voorstellingen komt, is natuurlijk mooi meegenomen. Er zijn al twee extra voorstellingen gepland.
Achtergrondinformatie, speeldata (tot nu toe tot en met 4 oktober, maar dat kan wegens succes nog wel eens verlengd worden), routebeschrijving is te vinden op www.dequeeste.be
|
| Dit artikel werd reeds 81 keer gelezen. | auteur(s):Tuur Devens |
|