| Allez, George | 1 Augustus 2006 |
Het lijkt wel het interieur van een poppenkast: onsamenhangend maar charmant. Een gemakkelijke zetel, een hoopje kleurrijke dekens op de grond, een vrolijk geschilderd bureautje met rode nepbloemen op het bureaublad. Een keurig mannenkostuum, gedrapeerd rond een kapstok. Alles ademt folklore uit. De bundel dekens blijkt onverwachts leven te bevatten; een guitig hoofd piept boven de dekens uit. Alleen al door de twinkelende oogjes heeft dat gezichtje ons beet, en het zal ons niet meer loslaten. Het dekenfiguurtje rolt heen en weer over de scène en ontpopt zich dan, zoals een vlinder uit zijn cocon, tot een vrouw.
Op TaZ 2005 werd Leen Roels Jong Theaterlaureaat met haar zelfgeschreven monoloog Le pays promis, deze zomer staat ze terug in Oostende met Allez, George. Zeiden wij stáán? Een understatement voor de mokerslag die ze ons met Allez, George toediende. Zelden zagen wij zoveel maturiteit in tekst, spel en regie verzameld in één jonge meisjesgedaante, op sublieme wijze geflankeerd door een uitstekende Berten Larnout en de heerlijke Amélie Poulain-achtige muziek van Pedro De Strooper. Roels blijkt zich deze zomer ontpopt te hebben tot een veelkleurige vlinder van indrukwekkende klasse.
‘Ik zit vol!’ roept Linda uit, en prompt baart ze een baksteen. De baksteen die hij ooit door haar raam wierp, om haar, een cafédochter, zijn liefde te verklaren. Ontroerend naïef vertelt ze over hem, met wie ze de wereld zou rondlopen - tot bleek dat ze het leven was voorbijgelopen, en hem onderweg ergens kwijtgeraakt. Even later zien we het corpus delictum binnenwaaien: George, een lange frak aan, de haren nat van de regen – ‘God zet de bloembakken buiten en George geeft ze water’. Het onhandige inschenken van koffie, de stroeve communicatie tussen Linda en George, maar ook de tederheid waarmee ze nog steeds dansen: een ouder stel zoals er duizenden bestaan. Toch zijn ze geen stel meer, en vooral Linda lijkt op een ongezonde manier vast te houden aan hun verleden. ‘Ik zie je nog altijd graag, weet je dat’. De machteloze blik in Georges ogen verraadt dat hij haar verdriet niet kan lenigen.
Leen Roels schrijft, regisseert en acteert. Tekst, regie en spel zijn dan ook op onnavolgbare wijze vervlochten tot een organisch geheel. Het acteerwerk van beide jonge acteurs verbluft nog het meest. Want in deze rollen verwachten we een Ineke Nijssen, een Josse De Pauw of een Dirk Roofthooft, en bref: doorleefde acteurs die weten hoe ze de sfeer van Vlaanderen in de jaren stillekes moeten oproepen – omdat ze er misschien zelf zijn in gekweekt. Het gebruik van dialect, de thematiek, de gehele vormgeving (en niet te vergeten: de muziek) doen twintig jaar ervaring vermoeden in de Ceremoniastal, niet toevallig het gezelschap dat zich in de toekomst over Leen Roels zal ontfermen. Maar in een interview met de TaZette gisteren verklaarde Roels – noteer dat dit haar tweede productie is - tot voor kort niet vertrouwd te zijn met het werk van Eric De Volder. Dames en heren, wij kunnen enkel met luide stem het volgende omroepen: Leen Roels is een natuurtalent! Als auteur verrast en ontroert Roels evenzeer, hoewel er hier en daar – maar nu neuken we werkelijk mieren – een beetje kon gesnoeid worden in tekst, om de kracht van het geheel nog meer te ballen. En regie? De tederheid van kleine gebaren, de betekenisvolle details, de verfrissende intro, enfin, we weiden beter niet uit, voor we helemaal lyrisch worden.
‘Peizen doet zeer’, zegt Linda. De hartverscheurende vertelling Allez, George doet ook zeer, veel zeer. Het was lang geleden dat we tijdens een voorstelling nog eens naar een zakdoek moesten grijpen - gelukkig leende die vriendelijke Oostendenaar naast ons zijn Hawaïhemd uit.
|
| Dit artikel werd reeds 57 keer gelezen. | auteur(s):Evelyne Coussens |
|