| Hoop van Abke Haring | 16 December 2005 |
Abke Haring studeerde in 2002 af aan het Antwerpse Herman Teirlinckinstituut met de zelfgeschreven monoloog Nageslachtsfarce/Genocide. Samen met Cerebraal vernis en Kortstond vormde deze monoloog een trilogie over ellende en misérie, en over de dood van een moeder. Niet echt opbeurend. Dat is ook Harings nieuwe voorstelling Hoop niet. De sfeer is grauw, hard en donker. Van bij het begin. Wanneer het zaallicht uit gaat, komt er geen licht op scène. Het is donker. Pikdonker. Gedurende een lange tijd. Er zijn verontrustende, niet thuis te brengen geluiden te horen. Iets dat kraakt. Iets dat schuurt. Dan verschijnt een witte schim, doelloos dwalend in de duisternis. En dan… een shock. Een brullende motor. Plots licht. Een frêle, maar gespierd meisje met zware sportschoenen en een kort wit kleedje staat kwetsbaar in een grote, bijna lege ruimte. Haar ogen lijken van glas. Doorschijnend bijna. Abke Haring.
Het geluid van de motor ebt weg, maar een dreigende zoemtoon blijft de hele voorstelling lang aanwezig. Opnieuw onrust. Een onrust die ook terug te vinden is in de tekst van Haring. Haar verhaal is fragmentarisch en de actrice braakt de zinnen uit haar verkrampte lijf. Ze herhaalt zinnen. Soms luid. Soms langzaam. Maar altijd raak. Het wordt snel duidelijk dat die ene fragiele persoon meerdere mensen belichaamt. Haring is een dochter én een moeder. Een dochter die terugdenkt aan haar overleden moeder. Een dochter die misbruikt werd door die moeder. Een moeder die vergeet en aftakelt. Een moeder die altijd aanwezig is.
De relatie tussen moeder en dochter wordt steeds verder uitgespit, bijna zonder woorden. Doordat één zin telkens opnieuw herhaald wordt, krijgt hij een andere betekenis. Bij elke herhaling lijkt de ondertoon grimmiger en dreigender te worden. Het eenvoudige “Ken je me nog?/ Nee./ Ik jou wel.” is aanvankelijk een banale vraag van de dochter aan haar dementerende moeder. Maar wanneer langzaamaan duidelijk wordt dat de dochter seksueel misbruikt is door haar moeder, krijgen de zinnen iets wrang. Iets onheilspellend. In de woorden “Ik jou wel” zit het hele wrede verhaal van de dochter vervat. Haar angst. Haar woede. Haar pijn. Haar haat. En haar liefde.
Tekst, spel, kostuum en decor zijn perfect op elkaar afgestemd in deze voorstelling. Met een ongekende precisie. De zinnen zijn kort en afgemeten. Er valt geen woord teveel. De bewegingen zijn verkrampt. Nooit groots. Nooit theatraal. Kostuum en decor zijn van een grote eenvoud, maar net daardoor rijk aan betekenis binnen het geheel. Het resultaat is een voorstelling die van begin tot einde raakt en die nog lang nazindert in het geheugen.
Info: www.toneelhuis.be
|
| Dit artikel werd reeds 71 keer gelezen. | auteur(s):Kerensa Verhoosel |
|