| Afscheid van een minzaam dramaturg | 22 September 2002 |
In Memoriam
Het is een dageliks gebeuren maar:
Een doodsbericht dat in de postbus glijdt,
Een dode die men op een baar
Naar een verlaten kerkhof leidt.
Het is een dageliks gebeuren maar:
een simple mens die van de wereld scheidt,
en één die, d’handen in het haar,
om dit zo plotse heengaan schreit.
(Uit: Het wel getemperde klavier, 1938; de oorspronkelijke spelling van “dageliks” werd behouden)
|
Paul Berkenman (c) Luc Monsaert
|
Zo dichtte de onlangs overleden dichter, toneelauteur en –vertaler Roger Thienpont in 1938 – later zou hij het pseudoniem Paul Berkenman aannemen – over de dood, als over een doodgewoon, vanzelfsprekend voorval. In meer van zijn gedichten komt de gedachte aan de dood terug, de onmacht er tegen en de vele soorten hoop en wanhoop die er mee gepaard gaan. Steeds meer is de dichter de dood gaan ervaren als een ingreep van een hogere macht om de mens, en vooral de man, te temmen en als een onvermijdelijk en tegelijk nutteloos verdriet. Vooral nadat hij brutaal met de dood geconfronteerd werd door het overlijden in 1949 van zijn jonge vrouw Rosa Meusen, nog geen 24 jaar.
In zijn dichtwerk, dat in enkele kleine bundeltjes is uitgegeven, leren we de ingetogen, hartstochtelijke minnaar en kunstliefhebber kennen, in zijn toneelwerk is hij de tedere anarchist, de maatschappelijk geëngageerde, de begrijpende humanist, de woordgevoelige eenzame dramaturg. Als dichter was hij voortrekker noch vernieuwer; hij was bescheiden en stil te midden veel lawaai. Hij had niettemin de poëzie nodig om zijn leven en dat van anderen zin te geven. De oprechtheid die hij daarin bewaarde, maakt dat zijn dichtwerk ook vandaag nog kan gewaardeerd worden. In zijn toneelwerk volgde hij van op afstand, vaak zeer voorzichtig, de evolutie van het geëngageerde theater uit de jaren zestig en zeventig, met meer aandacht voor de psychologische verwerking van de gebeurtenissen dan voor de louter politieke. Ouder geworden en als secretaris werkzaam binnen het jonge Nederlands Toneel Gent (NTG), dat in 1965 begon, voelde hij zich een dramaturg, alhoewel hij die functie nooit heeft bekleed in het NTG (later wel bij Arena), en vertaalde en bewerkte en begeleidde hij verschillende stukken, met een voorkeur blijkbaar voor Molière en voor stukken waar ook liedteksten in voorkwamen. Het musicalgenre ging hem tenslotte steeds meer interesseren. In de vertaling van de lyrics kon hij onder meer zijn gevoel voor ritme weer op een poëtische manier uitleven.
Roger Thienpont (schrijversnaam: Paul Berkenman), werd geboren te Gent op 13 mei 1926 en is er overleden op 17 augustus 2002. Hij was weduwnaar van Rosa Meusen en van Odette Leducq. Hij had drie kinderen: Els, Gert, en Anja. De crematie en asverstrooiing gebeurde in Lochristi op vrijdag 23 augustus 2002 om 11 u.30.
Paul Berkenman was lid van de raad van Beheer van de Vereniging voor Vlaamse Toneelauteurs.
Hij was secretaris van het Nederlands Toneel Gent van 1965 (jaar van de stichting) tot 1967, daarna hoofd van de administratie en tenslotte verantwoordelijke voor de public-relations tot zijn vertrek in 1979. Behalve voor het NTG, maakte hij ook vertalingen en bewerkingen voor het Gentse theater Arena en voor de musicalafdeling van het Ballet van Vlaanderen, waar in 1985 een groot deel van het artistiek personeel van het failliete Arena terecht kon.
Onder zijn eigen naam, Roger Thienpont verscheen in 1938 te Gent de kleine dichtbundel Het wel getemperde klavier.
Hij was in de redactie van Klaverendrie, dat in 1937 in Gent werd opgericht en waar ook Luc Van Brabant, Johan Daisne, Marcel Coole, Pierre Dubois en Rik Lanckrock deel van uitmaakten. Vanaf 1943 heette het tijdschrift Klaverdrie. In 1948 hield het op.
Berkenman was redactielid van Arsenaal, een tweemaandelijks tijdschrift voor letterkunde dat in 1945 werd opgericht en tot 1950 werd uitgegeven (*). Rik Lanckrock was er hoofdredacteur van en andere redactieleden waren Remi Bouckaert, Erik Van Ruysbeeck, Albert de Longie, Willy Billiet.
Het eigenlijk debuut van Berkenman begon met realistische, intimistische verzen in Arsenaal. De meeste van zijn verzen zijn gebundeld in Hors d’oeuvre, Orfeus achterna (in de Arsenaalreeks samen met Clair – Obscur van Tony Van Putte gepubliceerd in 1949) en in Opgang (1951). Expressionistisch zijn Blues (1953) en 7 Chansons (1956).
Haikoe en andere vormexperimenten komen aan bod in De rijm valt uit de berken, een bundel waarin hij met meerdere auteurs publiceert en in zijn haikoe-bundel Een kinkhoorn gelijk (1989).
Over zijn stadsgenoot, de dichter Maurits De Doncker (1903-1966) schreef Berkenman in 1980 een monografie.
Samen met Geo Langie en Raymond Cogen schreef Berkenman het draaiboek voor Blues voor een bloem, een proeve van experimentele film (1957). Ook aan filmopnamen in functie van theatervoorstellingen heeft Berkenman meegewerkt o.a. bij het NTG waar hij het scenario schreef voor de filmsequenties die hij ook hielp realiseren bij de opvoeringen van De vertraagde film van Herman Teirlinck (1966-1967).
Voor Orfeus achterna, kreeg Paul Berkenman in 1950 de Letterkundige Prijs van de Stad Gent. Voor het divertissement Francesca werd hem in 1951 een premie toegekend in het kader van de jaarlijkse Paul de Montprijs voor toneel van de Provincie Oost-Vlaanderen. Voor 50.000.000 kreeg hij die prijs in 1967. In 1989 werd hij in Tokio onderscheiden in de World Haiku Contest.
Zijn toneelwerk:
Enkele van zijn bekendste stukken zijn:
Papavers in de poppenkast (1957 in Arca, regie: Dré Poppe). Bloemen op beton (1960, in Arca, regie: Dré Poppe). Hier komen geen treinen voor Rome, eenakter. Dit korte stuk werd samen met nog acht eenakters van Vlaamse auteurs in boekvorm uitgegeven door Perfecta in Gent. (**). Het lied van andere mensen. (1968 in Arca, regie: Jaak Vermeulen). 50.000.000 (1967-68 door Multatulikring Gent, regie: Berten De Bels). De wals van kwart na middernacht, eenakter (1972, Nederlands Toneel Gent, regie: Lode Verstraete). Een land waarin men leven kan, historische evocatie als openluchtspel naar aanleiding van de 400ste verjaring van de Pacificatie van Gent, met muziek van Louis De Meester (1976, Graslei Gent). Lucien en Martine, zijn meest gespeelde stuk.
Paul Berkenman was mede-auteur (met Freek Neirynck) voor het figurentheater Taptoe van o.m. Tijl Uilenspiegel, een vuist in het hart (1979), naar Charel Decosters boek en Karel en de Elegast.
Het toneelwerk van Paul Berkenman is nooit tot de scènes van de grote repertoiretheaters doorgedrongen. Daarvoor is het te beperkt in de intriges en biedt het een groot gezelschap te weinig ontplooiingskansen in psychologiserende spelmogelijkheden en eist het niet genoeg vertoon van uiterlijke middelen. Ook als experimenteel theaterauteur had Berkenman geen ambities. Hij schreef niet voor een avant-gardistisch ingestelde elite noch voor alleen maar gestudeerden en ook niet voor wie theater alleen maar consumeert. Blijkbaar schreef Berkenman zijn stukken voor een geleidelijk opkomend beter amateurtoneel en vooral voor de kleine professionele en progressieve theaters, waarvan hij, zoals menig auteur, meer heil verwachtte dan deze konden bieden.
Berkenman achtte zich enigszins gelukkig over het onthaal van zijn werk door Arca, zoals blijkt uit zijn getuigenis in Toneelstudio ’50 en Arcatheater (Gent, 1976), het overzicht dat Rik Lanckrock schreef van de eerste 25 jaar van Arca. Een paar passages:
"Arca heeft steeds mogelijkheden geboden aan jonge Vlaamse schrijvers, zowel in de aanvangsjaren als later. Jammer dat het keldertheater niet ten volle geslaagd is in het oprichten van een workshop om grondig met Vlaams werk te experimenteren. Wel werd er tijdens de herhalingen altijd innig samengewerkt met de auteur, wel was er een poging met stukken rond het thema van de bareelwachters, maar verder ging de wisselwerking niet.
…In het milieu van de toneelschrijvers werd gehoopt dat er door de kamertheaters een stelselmatige samenwerking in workshopverband met regisseurs, acteurs en auteurs georganiseerd zou worden… Van het aanleren van het vak van toneelschrijver in functie van de theaterpraktijk is nooit veel in huis gekomen.”(blz. 43).
|
Een belangrijk, zoniet het belangrijkste deel van zijn theaterarbeid leverde Paul Berkenman als vertaler en bewerker.
|
Roger Bolders en Cyriel van Gent in De Burger Edelman van Molière in een verta- ling van Paul Berkenman (NTG, 1979) (c) Luc Monsaert
|
Voor het Nederlands Toneel Gent, maakte Berkenman vertalingen en bewerkingen van klassieke stukken, met een kennelijke voorkeur voor werk van Molière: Zeer geleerde dames (1969, regie: Marcel De Stoop), Bie In Bie In (naar Le Bourgeois Gentilhomme, in samenwerking met Romain Deconinck, 1971, een poging tot totaalspektakel in een regie van Marcel De Stoop), De Misantroop of De zwartgallige minnaar (1973, regie: Jo Dua), De Burger Edelman (1979, regie: Rafaël Rodriguez). In 1967 had hij ook nog De rechter van Zalamea (naar Calderon de la Barca) vertaald (regie: Domien De Gruyter).
Ook uit het moderne repertoire maakte Paul Berkenman voor het NTG een aantal vertalingen: Mijnheer Puntila en zijn knecht Matti, van Bertolt Brecht (1967, regie: Paul Anrieu), Een leeuw in de winter (James Goldman, 1970, regie: Jo Gevers), De slons (The gingerbread lady van Neil Simon (1979, regie: Walter Moeremans).
Eveneens voor het NTG heeft Paul Berkenman vertalingen en bewerkingen gemaakt van musicals of van de lyrics uit die musicals, soms in samenwerking met anderen: 110 ° in de schaduw (naar De Regenmaker van Richard Nash, 1966, regie: Eddy Verbruggen), Cabaret, naar John Van Drutten en Chr. Isherwood (1975, regie: John Allison), Amo Amas Amat – op het forum is het wat (Stephen Sondheim, naar Plautus, 1977, regie: John Allison). Voor Sacco en Vanzetti, van M. Roli en L. Vincenzoni, hielp hij vertaler en dramaturg Frans Redant bij de vertaling van de liedjes (1978, regie: Hugo Vandenberghe). Van dit stuk zou hij in 1996 samen met Frank Van Laecke een nieuwe vertaling maken voor de musicalafdeling van het Ballet van Vlaanderen.
Na zijn vertrek bij het NTG werd hij dramaturg bij Theater Arena in Gent en kon hij zijn passie voor de musical helemaal uitleven in talrijke vertalingen, concepten en aanpassingen.
Enkele titels:
- Oh, What a lovely war, naar Joan Littlewood en Theatre Workshop Charles Chilton (1979, regie: Jaak Van de Velde)
- Side by side by Sondheim, een liedjesprogramma (1979, regie: Jaak Van de Velde)
- Hunka Munka, naar Driekoningenavond van Shakespeare door Donald Driver, Danny Apolinar en Hal Hester (1979, regie: Monette Loza)
- Chicago, naar het stuk van Martine Dallas Watkins (1980, regie: Jaak Van de Velde).
- I love my wife, naar Louis Rego (1981, regie: Aimé de Lignière)
- T.U.V., naar een gegeven van Paul Van Ostayen uitgewerkt door P. Berkenman (1981, regie: Wim Lanckrock)
- Mijn show is klaar, nu ga ik in première (Gretchen Cryer & Nancy Ford; 1983, regie: Wim Lanckrock).
- Het kleine Mahagonny van Bertolt Brecht en Kurt Weill, vertaling van Frans Redant, Walter Ertvelt & Paul Berkenman (1983, regie: Jaak Van de Velde)
- Jesus Christ Superstar, van Tim Rice & Lloyd Webber (1984, regie: Rufus Collins)
- La cage au Jazz (jazzdans en zangnummers, naar een eigen concept van Paul Berkenman, 1985, regie: W. Lankrock)
In 1986 zijn een aantal leden van het opgeheven theater Arena al ingeburgerd in de musicalafdeling van het Ballet van Vlaanderen die onder de leiding staat van Linda Lepomme, eveneens een ex-Arena-actrice. Voor een bewerking van Little Shop of Horrors, dat vertaald is door Gerard Cox, wordt beroep gedaan op Paul Berkenman die van dan af een geregeld vertaler en bewerker zal zijn.
In 1989 neemt de musicalafdeling van het Ballet van Vlaanderen Chicago op het programma, in dezelfde vertaling die Paul Berkenman maakte voor Arena en eveneens in de regie van Jaak Van de Velde.
In 1996 (wereldpremière op 11 oktober) wordt het toneelstuk Sacco & Vanzetti, dat al bekend is van de voorstellingen door het NTG in 1978, een musical van een Vlaams componist, Dirk Brossé, op een libretto van Frank Van Laecke & Paul Berkenman (regie: Stijn Coninx). Ook voor Les Misérables, één van de recentere prestaties van de musicalafdeling, werd Berkenman ingeschakeld om er een “Vlaamse” versie van te maken.
Zoals zovele vertalers heeft Paul Berkenman een groot deel van zijn leven in de anonimiteit en in de schemerzone achter de schermen moeten doorbrengen. Recensenten weten doorgaans niet hoe moeilijk het is een lied te vertalen en hebben het zelden over de kwaliteiten van een vertaalde tekst. Hij heeft er zich nooit over beklaagd.
(*) Het tijdschrift Arsenaal (Groeningestraat 8, Gent) werd opgericht met de bedoeling naoorlogse jongeren een kans tot publicatie te bieden, ongeacht hun politieke of wijsgerige levensbeschouwing. In Arsenaal publiceerden o.a. Hugo Claus en Christine D’Haen. Daarnaast wou Arsenaal het werk van Vlaamse literatoren uitvoerig voorstellen door middel van essays.
(**) In het voorwoord tot 9 X 1 wijst de uitgever op het feit dat naar analogie van het korte verhaal en de sonate, van het luisterspel en de korte film, ook (in de jaren 60) het kortere stuk, de eenakter, in trek is. De Vlaamse auteurs blijven daarin, (mede onder invloed van de opkomst van de zogenaamde kleine theaters?) niet ten achter. Vandaar deze bundeling van teksten die gevraagd werden aan jonge auteurs die toch al een zekere dramaturgische ervaring hadden. Meteen wordt een verscheidenheid in genres, thema’s en talent aangeboden, zonder enige volledigheid te willen nastreven, maar wel met de bedoeling er een afzetgebied voor te creëren.
|
| Dit artikel werd reeds 432 keer gelezen. | auteur(s):Roger Arteel |
|