| Jan Fabre relativeert Tannhäuser | 14 Juli 2004 |
De internationaal zeer gewaardeerde en veelzijdige Jan Fabre (Antwerpen, 1958) is in de ban geraakt van de opera’s van Richard Wagner (1813-1883). Binnen enkele jaren wil hij Der Ring des Nibelungen (1845) regisseren en als voorproef heeft hij Tannhäuser und der Sängerkrieg auf Wartburg (1845-1861) aangepakt, in opdracht van De Munt in Brussel. De uitvoering is nu niet meer te zien, maar een herneming zou zeker de moeite lonen.
Behalve Jan Fabre blijkt inmiddels ook die andere grote Vlaamse regisseur, Luk Perceval, door opera geboeid en door Wagner gebeten. Op 4 juli 2004 ging in de Staatsoper Stuttgart zijn kijk op Tristan und Isolde in première. In tegenstelling tot Fabres realisatie is deze van Perceval door het publiek op zeer gemengde gevoelens onthaald. Het ene publiek is natuurlijk het andere niet en de ene Wagner verschilt ook al van de andere. Het controversiële onthaal van de regie is vooral te wijten aan de vrijpostigheid waarmee Perceval een “autonome, actuele visuele wereld” creëert, die de muziek niet op de voet volgt, alhoewel ze er nauw mee verbonden blijft. Die vrijpostigheid is minder aanwezig bij Jan Fabre. Blijkbaar sluit de regie van Fabre dicht aan bij de visie die het publiek van de Brusselse Munt heeft omtrent Tannhäuser en Wagner. In het verleden heeft Luk Perceval het Duitse publiek al meerdere keren doen steigeren met onder meer zijn aanpak van stukken van Shakespeare: Schlachten (Duitse versie van Ten Oorlog; Othello). Dat hij dat nu ook doet met opera, met Wagner en diens Tristan und Isolde, hoeft dus niet al te sterk te verwonderen. Tristan und Isolde is nog mee te maken in de Staatsoper van Stuttgart tot 28 juli en vanaf oktober 2004 zijn daar ook hernemingen.
Dat Jan Fabre op klassieke opera wil werken, is ook niet zo verwonderlijk. In zijn vroegste realisaties bracht hij al een veelvoud van kustvormen samen. Voor zijn eigen operatrilogie The minds of Helena Troubleyn schreef hij zelf de tekst. Woord, beweging, muziek en plastische verbeelding werken bij Fabre op elkaar in. Dat kan voor Fabre ook met een repertoirestuk. Het Gesamtkunstwerk dat Wagner nastreefde, wordt door Fabre uit zijn beladen sfeer gelicht en heel transparant in alle soberheid naar voor gebracht. Opera blijft opera, ook bij Fabre en Wagner blijft Wagner, daar staat ook de kleine Japanse dirigent Kazushi Ono borg voor, een grote mijnheer in het leiden van het Symfonieorkest en van het Koor van De Munt.
Tannhäuser boeit door de specifieke fabreaanse accenten. Fabre ziet Tannhäsuer niet als een heroïsch personage, geen halfgod noch een ongenaakbaar edelman die de liefde bezingt en zelfs Venus in verleiding brengt. Tannhäuser is een twijfelaar, maar hij twijfelt met allure. Hij heeft alles van een hedendaags levend mens, ook al torst hij een zwaar kostuum dat naar een meer romantische tijd verwijst. In de lange openingsscène tot de opera zet Fabre alles en iedereen in, om de heroïsche tweestrijd duidelijk te maken tussen ongeremde zinnelijke lust en een geestelijke en verinnerlijkte passie. Een duel tussen lichaam en geest met als inzet de liefde. Enerzijds de door de natuur voorziene drift, anderzijds de door wetten en moraalridders voorgeschreven codes. Een duel tussen natuur en cultuur, een duel tussen extremen.
Fabre gaat dieper in op de extreme elementen door tegenover de overheersende mannelijkheid in de samenleving een indringend vrouwelijk element te plaatsen: Maria. Niet de Maria van de katholieken, maar een oeroude Maria, te vergelijken met de Zwarte Madonna van de zigeuners, een oerwijze vrouw, een levensbron die leven geeft en leven neemt. Zoals men uit liefde leven verwekt, zo geeft men ook zijn leven uit liefde voor een ander. De aardse vrouwen rond Tannhäuser, Venus en Elisabeth zullen tenslotte uit zijn leven verdwijnen en ook hij sterft, maar niet zonder een tussenkomst van Maria die de gebrachte offers omzet in een teken van vruchtbaarheid: aan een dorre tak ontspringt een nieuwe bloei.
Het op scène brengen van een groepje zwangere vrouwen laat Fabre toe de kern van zijn visie nog sterker te accentueren: de natuur laat zich niet knechten. En elk nieuw leven is het resultaat van gevecht en omhelzing. Daarmee gaat het inzicht gepaard dat alles wat leeft aan verandering onderhevig is. Jong wordt oud. Wat geboren wordt zal sterven. De betrekkelijkheid van alles wordt daarmee bevestigd. Daarom ook relativeert Fabre zeer sterk de opvatting omtrent de grote groep pelgrims of boetedoeners, die Wagner doorheen zijn opera laat evolueren. Zij symboliseren een mensheid die vergiffenis wil afsmeken voor de zonden. Fabre maakt er een bonte schare clowns van, potsenmakers in een gekke kledij en met beschilderde gezichten, gesticulerende mensen die de betrekkelijkheid van “zonde” illustreren. Het zijn de clowns die steeds de klappen incasseren en toch blijven lachen en medemensen aan het lachen brengen. Het zijn de clowns die steeds de grillen van de meesters ondergaan, die steeds gedwongen worden in het gelid te lopen, maar door hun vermogen om alles – zowel goed als kwaad - sterk te relativeren, overleven. Het zijn de clowns van de carnavalstoeten die dansen op de grens tussen dood en levensdrift.
Fabre wedt op de tegenstelling tussen de Wagneriaanse ernst en de postmoderne vrijpostigheid. Deze visie resulteert in een opeenvolging van sterke beelden, van choreografische intimiteiten en muzikaal meesterschap, waardoor de tekst van de opera minder gezwollen overkomt. Een typisch Fabreaans element is ook hier: het bloed. Zonde en schuld dienen uitgeboet door offers. Er komen rode bloedvlekken op de witte kostuums. De stokken van de pelgrims worden zwaarden, die in de vloer worden geplant, als ware het een wereldwijd slagveld.
Het kan zijn dat doorwinterde operabezoekers in deze Tannhäuser niet de ideale zangpartijen zullen horen. Het samenstellen van de cast heeft, naar verluidt, enige moeite gekost. De meerwaarde die Jan Fabre en zijn vele medewerkers echter aan de uitvoering geven, compenseert ruimschoots de kleine tekorten. Geen rebelse realisatie, maar werk waarin relativerend naar de diepte wordt gepeild.
Naar aanleiding van Tannhäuser is een zeer mooi boek gepubliceerd, met teksten van Richard Wagner, Kazushi Ono en Luk Van den Dries, geïllustreerd met repetitiefoto’s en met werktekeningen van Jan Fabre. Daarin is ook de Duitse en Nederlandse tekst van de opera opgenomen.
|
| Dit artikel werd reeds 213 keer gelezen. | auteur(s):Roger Arteel |
|