| Hella Haasse en het toneel | 20 Januari 2004 |
Op 5 december 2003 bracht de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde in Gent hulde aan haar erelid, de schrijfster Hella Haasse, naar aanleiding van haar vijfentachtigste verjaardag.
Christine D’haen begroette de schrijfster vanuit een jarenlange vriendschap en waardering en Marcel Janssens schetste de betekenis van Haasses omvangrijke oeuvre. Dat bestaat vooral uit poëzie en romans met autobiografische en historische inslag, geschreven vanuit een gespleten verhouding tot het voormalige Nederlands-Indië, het vreemde land waar de schrijfster in een buitenwijk van Batavia (nu Djakarta) in 1918 uit Hollandse ouders geboren werd en waar ze het grootste deel van haar jeugd heeft doorgebracht.
Op 12 december 2003 werd aan Hella Haasse in het Institut Néerlandais te Parijs, de Prix du meilleur livre étranger uitgereikt, voor haar roman Charlotte Sophie Bentinck.
Minder bekend en besproken is de toneelinteresse van Hella Haasse.
Reeds tijdens haar jeugdjaren in Nederlands-Indië interesseerde Hella zich sterk voor lezen en toneelspelen. Ze schreef teksten die dan door buurtkinderen werden gespeeld en ze las stapels historische romans uit de huisbibliotheek.
In 1938 kwam Hella Haasse naar Nederland om er te studeren: Scandinaafse talen, studies die ze voortijdig afbrak om in 1940 naar de Amsterdamse toneelschool te gaan, waar ze in 1943 eindexamen deed. Ze weigerde zich in te schrijven als lid van de Kultuurkamer, die onder controle stond van de Duitse bezetter. Ze was slechts korte tijd actrice en dat had wellicht te maken met het feit dat ze tegen haar zin een rol kreeg in een verplicht Duits stuk bij het Centraal Toneel, dat geleid werd door Cees Laseur, die het met zijn gezelschap gedaan kreeg met “loos vermaak” de bitterste oorlogsjaren door te komen.
Haar eerste teksten voor het toneel waren sketches voor de cabaretier Wim Sonneveld en de even legendarische cabaretier en blijspelacteur Cor Ruys, die graag improviseerde en in 1927 mede het Centraal Toneel in Amsterdam had gesticht. Ruys overleed in 1952.
Hella Haasse schreef toneel in opdracht. Van twee van haar stukken zijn nog weinig gegevens overgebleven in besprekingen of naslagwerken. Het betreft Bloch en De brug.
Bloch, dat als haar eerste stuk bekend staat, werd in 1953 gebracht door Puck, een toneelgroep van en voor jonge mensen (in 1949-1950 in Amsterdam begonnen). De regie was van Egbert van Paridon.
In 1970 speelde de Noorder Compagnie, De brug, in een regie van Ferd. Sterneberg.
Met twee stukken is Hella Haasse tot buiten Nederland bekend geworden: Een draad in het donker (1961) en Geen bacchanalen (1971).
Een draad in het donker
In 1961 organiseerde Puck, dat daarna overging in Centrum en nog een hele tijd actief was, een reading over Een draad in het donker, dat de Visser-Neerlandiaprijs had gekregen.
Het mythologisch gegeven over de draad van Ariadne gebruikt de schrijfster als een metafoor voor het menselijk zoeken naar de waarheid. Ariadne komt in opstand tegen een eeuwenoude leugen als zouden mensen moeten worden geofferd aan een god die als een monster is vermomd.
Ariadne, dochter van koning Minos van Kreta, wordt verliefd op de mooie en sterke Atheense koningszoon Theseus, die de Minotaurus, de monster-god, in het labyrint op Kreta wil verslaan. Ariadne bezorgt Theseus een draad waarmee hij na zijn daad, de weg terug kan vinden. Ariadne heeft echter, in de versie van Haasse, ontdekt dat het monster een verzinsel is van haar vader. Theseus komt levend uit het labyrint terug en houdt staande dat hij de Minotaurus heeft gedood. Hij is van mening dat het volk het verzinsel nodig heeft en dat het ook zijn eigen prestige en macht versterkt. Niemand mag dan ook de waarheid over de Minotaurus vernemen. Het komt vanzelfsprekend tot een conflict tussen Theseus en Ariadne, die achtergelaten wordt op het eiland Naxos, terwijl Theseus haar gewillige zus Phaedra als bruid naar Athene meevoert. Op Naxos komt Ariadne tot de volledige overtuiging dat haar inzet voor de waarheid terecht was: “Ik ben, omdat ik een geweten heb. Dat verloochenen, dat is voor mij niet-zijn, de dood”.
Geen Bacchanalen
Haar laatst bekende stuk: Geen Bacchanalen, schreef Hella Haasse in 1971 in opdracht van de Nieuwe Komedie. Het werd gespeeld in een regie van Erik Plooyer en maakte een tournee in Nederland en België.
Geen Bacchanalen is verwant aan Haasses roman Huurders en Onderhuurders, uit 1971. Ook in het stuk is iemand zo sterk door het verleden bezeten, dat aan het heden dreigt te worden voorbijgegaan.
In Geen Bacchanalen is het verleden de vervolging van de Bacchanten in Rome in de 2de eeuw voor Christus. Voor Hella Haasse komt dit neer op een vervolging van andersdenkenden en dit is voor haar een blijvend actueel thema.
De schrijfster plaatst de handeling van het stuk in een moderne secundaire school, een “humaniora”. De directeur, een classicus, heeft ooit tijdens zijn studietijd een stuk geschreven: De Bacchanalia, dat nu door enkele leerlingen zal worden gespeeld onder de leiding van de lerares klassieke talen. Het zeer bombastisch en conservatieve stuk van de directeur valt echter niet in de smaak van de spelers noch van de lerares. Men poogt er iets aan te doen en het is dit proces dat eigenlijk de basis vormt voor Geen Bacchanalen.
De lerares tracht het stuk aanvaardbaarder te maken door er moderne accenten in aan te brengen; één van de leerlingen wil het hele thema actualiseren door in te spelen op de schoolsituatie zelf. De directeur heeft trouwens een leerling van de school weggestuurd, omdat hij in de stad in een verdacht huis is gesignaleerd.
Geen Bacchanalen is toneel in het toneel, waarin de schrijfster parallellen trekt tussen historische gegevens en de actualiteit: de conflicten in het oude Rome en het verdacht maken van de leerling door de directeur, of de crisis binnen het gezag dat wantrouwig staat tegenover verandering en vernieuwing.
Het is geen zwart-wit-stuk, beklemtoont Hella Haasse in een gesprek met Jan Paul Bresser in De Volkskrant (04.12.1971). Ze ziet de dialogen in haar stuk als pogingen om mensen te tonen in conflictsituaties. Het stuk is ook als werktekst bedoeld, “waardoor spelers en regisseur, hoop ik, gestimuleerd worden en op het toneel invullen wat ik onder de oppervlakte probeer aan te geven, probeer te zeggen. Het betreft hier ook groepswerk. Ik ben vanaf het begin van de repetities betrokken geweest, we zijn samen de voorstelling aan het opbouwen”.
Op de vraag van Bresser of zij toneel bruikbaar acht om een maatschappelijke bewustwording te stimuleren, antwoordt Hella Haasse:
“Ik denk van wel. Theater kan heel direct contact leggen met mensen, kan conflictsituaties heel duidelijk laten zien, bezit de mogelijkheid om bij toeschouwers iets los te maken, wat anders misschien verborgen blijft. Toneel kan het inzicht in het menselijk bestaan vergroten, moet dat geloof ik, ook doen. Ik denk dat je door toneel meer over de mensen leert. Waar ik wel huiverig voor ben is toneel als indoctrinatie, toneel dat niet genuanceerd, niet relativerend mensen eenzijdig informeert.”
Literatuur:
- Aleid Truijens: Hella S. Haasse, in Kritisch literatuur lexicon, augustus 1994.
- Hella S. Haasse: Een draad in het donker. Amsterdaam, 1963. Querido.
- Hella S. Haasse: De brug. Een spel van de bevrijding. Frieschepalen 1970. Noorderlijk Toneelgezelschap De Noorder Compagnie.
- Jan Paul Bresser: Gezag op school centraal in stuk van Hella Haasse. De Volkskrant, 04.12.1971.
|
| Dit artikel werd reeds 165 keer gelezen. | auteur(s):Roger Arteel |
|